top of page
Waterdragers.png

Maarten Ouboter, bij Waternet medeverantwoordelijk voor de waterkwaliteit

‘We moeten water de ruimte geven’

Er is een tijd geweest dat we water hebben weggemoffeld. Zolang alles wat met water te maken had maar functioneerde en problemen ermee waren geregeld, dan was het goed. We hoefden het verder niet te zien. Dat is niet meer zo. Tegenwoordig mag water er weer zijn, dat merk je aan de populariteit ervan in Amsterdam en daarbuiten: Amsterdam City Swim, varen, het plassenleven, verkoeling zoeken in de Amstel en de Vecht. Ruimte voor het water, dat kwam er in met ‘Ruimte voor de rivier’. Door de enorme rivierafvoeren in 1993 en 1995, het water hoog aan de dijk, ontstond bewustzijn waaruit dat er gezamenlijke actie is voortgekomen moest komen. Rijkswaterstaat, de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en waterschappen, provincies en gemeenten zijn samen opgetrokken. Met de kernbeslissing hebben we gezamenlijk complete dijken verlegd en uiterwaarden vergroot en verdiept. De bergingscapaciteit van de rivieren is vergroot en natuur en vervolgens recreatie is meer ruimte gegeven. Het is een miljardenproject geweest dat in 2007 is gestart en nu bijna is voltooid. Wat we hebben geleerd is water de ruimte te geven. Als je het die ruimte geeft, dan ligt het niet meer in de weg. En dat geldt misschien wel voor veel meer dingen die we gezamenlijk als maatschappij moeten regelen. We moeten met onze ondernemingen zuinig zijn met de ruimte die we innemen. En door samenwerking kunnen we meer ruimte maken. Eigenlijk is ook de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van 1970 een voorbeeld van samen ruimte maken. We werden omringd door vuiligheid van water en van lucht. Die wet heeft onze omgeving ruimte gegeven. Dat leek een niet te bereiken doel. Maar het is wel gebeurd. Ik ben van voor die Wet verontreiniging oppervlaktewateren, uit de tijd dat het overal stonk en de leefomgeving vies was. Toch hebben we gemerkt hoe de stank uit de stad is verdwenen en hoe het water schoon is geworden in onze omgeving.

 

‘Het is de tak waar we op zitten, als we die afzagen dan hebben we niks meer.’

Het geheugen van stank

Water als onderdeel van onze leefomgeving heeft mij altijd geïnteresseerd. En ook de wiskunde van het water. Ik wilde de kwaliteit van de leefomgeving kwantificeren, in cijfers uit kunnen drukken om zo problemen aan te pakken. Al vanaf mijn vijftiende wilde ik iets met water. Ik woonde in Rotterdam en daar leef je, zonder dat dat in al het straatbeeld zichtbaar is, tussen heel veel water. Water was een onderwerp van gesprek bij ons thuis. Een groot deel van de familie werkte in de havens en mijn vader kon zich de watersnoodramp van 1953 nog levendig voor de geest halen. In Rotterdam was men toen bang dat de stad nog veel verder onder zou lopen dan was gebeurd. Door het bombardement in Rotterdam, dat iets meer dan een decennium ervoor had plaatsgevonden, wist men dat rampen echt gebeuren.

Tijdens mijn studie heb ik een scriptie geschreven over de zure neerslag. Begrip van onze omgeving en onze invloed op de kwaliteit daarvan was voor mij het onderwerp van de toekomst. Ik had immers het vieze Rotterdam meegemaakt en gemerkt hoe het in de stad stonk. Je had de petrochemie vanuit Pernis, bruine teer uit de omgeving van de Schie en er was vlakbij ook nog een koekfabriek waardoor je altijd speculaas rook. Ik denk dat als je terug zou gaan in de tijd dat we ons dan het meest zouden verbazen over het feit dat het zo stonk. Als je uitrekent hoe slecht in de jaren zestig de kwaliteit van ons water eraan toe was, dan schrik je met terugwerkende kracht. Toch leefden we erin. Het ging toen al om onze leefomgeving, feitelijk ons hebben en houden. Dat is geen hobby van een enkeling, maar iets dat ons allen aangaat.

Gereformeerd

Ik heb altijd een preoccupatie gehad met dingen die verloren gaan. Vasthouden aan dingen die onherroepelijk verloren gaan. Ik wil begrijpen wat er is gebeurd waardoor dingen geworden zijn zoals ze nu zijn. Wij hebben de natuurlijke omgeving naar ons hand gezet. We moeten begrijpen hoe de wereld,  (waar wij deel van zijn, ) werkt omdat we verantwoordelijk zijn (geworden). Voor beheer zijn aandacht voor fysica, chemie, biologie én de historie van het landschap en van onze ingrepen daarin cruciaal. Zien waar mensen hebben ingegrepen op hun leefomgeving, ten goede en ten slechte. Misschien is mijn gereformeerde verleden van invloed op hoe ik naar de wereld kijk. Het calvinistische idee dat we allemaal moeten bijdragen aan onze omgeving. Je mag je talenten niet begraven, maar je moet ermee woekeren. Dat zat er van huis uit in. Zo leefden mijn ouders en mijn familie het voor. En zo kijk ik weer naar onze leefomgeving. Ik vind het Vlaamse woord ‘volhoudbaarheid’ mooier dan het veel gebruikte ‘duurzaamheid’. We moeten met onze omgeving omgaan zodat deze het met ons kan volhouden en wij het met haar. We moeten iets achterlaten waardoor we verder kunnen in plaats van dat we het opgebruiken. Calvinisten zijn daar overigens zeker niet uniek in. Die ideeën vind je van India tot aan de Indianen in Noord-Amerika. Pak niet meer dan je nodig hebt, want dan heb je volgend jaar niets meer. Bouw in rijke tijden zodat je in arme tijden vooruit kan. In moderne termen geformuleerd: bekommer je om je voetafdruk. Als we op waardige manier met water om gaan, dan hebben we een toekomst.

‘We hebben geleerd om water de ruimte te geven.’

Burgemeester Johannes Hudde

De 17de-eeuwse burgemeester Johannes Hudde is een voorbeeld voor mij. Hij zette zich met hart en ziel in voor de waterhuishouding van de stad Amsterdam en de omgeving. Hudde was wiskundige en kenner van het water. Ik voel me verbonden met hem omdat met hem de beslissingen van de vroedschap een kwantitatieve onderbouwing kregen. Hij was een van de burgemeesters van Amsterdam vanaf 1663, in een tijd dat de stad sterk groeide, de halvemaan van de grachten werd voltooid. Hij zorgde voor de afwatering van het nieuwe oostelijke deel via sluizen en doorgravingen en het bouwen van molens die water konden wegmalen als het ebtij onvoldoende laag was, dat ging dus over Voldoende Water. Hij breidde het verversingssysteem uit waarbij Amsterdam werd doorspoeld met water uit het IJ en beschermde de Amstel tegen het brakke vieze water door de bouw van de Amstelsluizen - dus Schoon Water - en hij vestigde de zogenaamde Zeedijkshoogte, door de peilmaat van het Amsterdams Peyl te vestigen en de hoogte van de stormvloed van 1675 vast te leggen in peylstenen verspreid over de stad (Veiligheid). Dat Amsterdams Peyl baseerde hij op lange meetreeksen van peilen in Amstel, binnenstad en IJ. Daarmee was hij feitelijk de grondlegger van het huidige Normaal Amsterdams Peil (NAP) van 1815.

Kosten en opbrengsten op de lange termijn

Mijn missie is altijd geweest om de omgeving kwantitatief zo te begrijpen dat je daarmee ook weet hoe je ‘m beter kan maken, mooier (of misschien reëler: minder kapot te maken). Om kwalitatief goede beslissingen te kunnen maken, moet je weten hoe het water stroomt en wat het aan stoffen aanvoert. Inmiddels hebben we dat voor het hele beheersgebied van Amstel, Gooi en Vecht een heel eind in kaart gebracht. We weten hoe de afvoer van water uit het gebied functioneert, en de aanvoer tijdens droogte. We kennen nu de ontwikkeling van de biologische kwaliteit van het water. En we monitoren factoren die die toestand verklaren. Het zou mooi zijn als we nu ook alles begrijpen. Dat is dus niet zo. Maar wel weten we steeds beter waar we in samenwerking met andere overheden, eigenaren, gebruikers, mensen die in het gebied leven op in moeten zetten om volhoudbaarheid te realiseren. In de Amsterdamse binnenstad, waar het water hoort bij de kroonjuwelen van de stad. Langs de Amstel, de Vecht of een van de andere riviertjes die de verbinders zijn in het landschap. In de boerensloten, die een dooradering van biodiversiteit zijn in het groene hart. In het Vechtplassengebied, Rijk van waterleven: planten, dieren, mensen.

We leven in een omgeving, verdienen geld, beleven ook de omgeving en dat willen we blijven doen. Behoud van biodiversiteit doet recht aan de intrinsieke waarde ervan én toont volhoudbaarheid aan van onze manier van leven. Dat is veel waard, letterlijk ook, door te investeren, of simpelweg ons gedrag aan te passen is onze opbrengst een toekomst voor ons en onze kinderen.

Het instituut van het waterschap

Binnen de bestuurlijke omgeving van het waterschap is er een groot bewustzijn dat we met z’n allen in hetzelfde bootje zitten en dat we echt naar elkaar moeten luisteren en moeten samenwerken. Het mooie voor mij als onderzoeker is dat er hele brede opvattingen zijn binnen het ambtenarenapparaat, maar dat iedereen er zo inzit dat ze naar de kwantitatieve feiten willen kijken om zo tot een kwalitatief goede oplossing te komen. Bestuurders vertegenwoordigen mensen die in het gebied leven en/of werken en willen weten wat er rond water speelt, hoe het in elkaar zit. Het waterschap als instituut functioneert als een plek waar er minder met politieke winden wordt meegewaaid. Het gezamenlijke doel is eerder dat er verstandige beslissingen worden genomen. Dat zit ‘m misschien in het existentiële belang. Water is iets dat ons allen bezig houdt, dwars door alle generaties, beroepen, levensovertuigingen en politieke voorkeuren heen. Ik vind het daarom belangrijk dat water een aparte, bestuurlijke stem behoudt. Het is de tak waar we hier in de delta op zitten, als we die afzagen dan hebben we niks meer.

 

Wie is Maarten Ouboter?

Maarten Ouboter studeerde fysische geografie aan de VU in Amsterdam en studeerde af als hydrochemicus. Hij werkte eerst vijftien jaar bij het Waterkundig Laboratorium, destijds bekend om het ontwerp van de Deltawerken, maar dan als chemicus bij een afdeling die berekeningen maakte van de omgevingskwaliteit. In 2001 is hij gaan werken in het waterbeheer bij het waterschap, thans in de organisatie die Waterschap en Gemeente gezamenlijk hebben opgezet, Waternet.

 

Scherm­afbeelding 2023-11-16 om 22.12.46.png
bottom of page