Samenvattend Talent kan niet overal gedijen. Een crisis kan echter bijzonder effectief zijn. Hoe kan het dat sommige plaatsen uitgroeien tot een culturele hotspot en waarom is het belangrijk daar dan ook te zijn?
Willem de Kooning is een van de belangrijkste namen uit de moderne kunstgeschiedenis van de vorige eeuw. De Roaring Twenties, de Great Depression en de onwaarschijnlijke opkomst van de wereldstad New York: hij maakte het allemaal van dichtbij mee en werd uiteindelijk een van de belangrijkste kunstenaars van de twintigste eeuw. Maar voor het zover was, moest hij vooral veel geduld hebben.
In 1948, toen hij al 44 was maar pas aan het begin van zijn uiteindelijk glansrijke carrière stond, schreef Willem de Kooning een brief aan zijn vader, de drankhandelaar aan de Vletstraat te Rotterdam. ‘En terwijl ik naar bed gaat denk ik aan de Zaagmolenstraat’, mijmerde hij. Willem woonde al meer dan twintig jaar in New York en had zijn vader sindsdien niet meer gezien of gesproken. Zijn vader was nooit uit zijn gedachten geweest, schreef hij, maar terugkomen was geen optie want hij was ‘nog steeds in liefde met de schilderkunst’. Ook al werd hij pas op zijn 58ste, meer dan dertig jaar na zijn aankomst genaturaliseerd, voor Amerikanen is en was ‘Bill de Kooning’ een echte Amerikaan, zoals zoveel Amerikanen met een andere herkomst.
Voor ons is deze grote kunstenaar natuurlijk bovenal een Nederlander. De eerste jaren na zijn geboorte in 1904 bracht de Kooning door in de Zaagmolenstraat, in het Oude Noorden van Rotterdam. Zijn ouders gingen al toen hij kleuter was uit elkaar en het jongetje moest – tegen zijn zin in – bij zijn moeder wonen, een vrouw die een zeemanscafé dreef in de groeiende havenstad. Dagelijks werd ‘Wimpie‘ door zijn moeder geslagen en geterroriseerd. Al snel droomde de jongen ervan zijn omgeving en moeder te ontvluchten en voorgoed te vertrekken naar Amerika, het land waarvan een oom hem mooie verhalen had verteld en waar het allemaal gebeurde.
‘En terwijl ik naar bed gaat denk ik aan de Zaagmolenstraat’, mijmerde hij.
Kunstenaar worden was geen voor de hand liggende droom bij een zoon van een drankenhandelaar en caféhoudster. Maar al op zijn twaalfde gaat de jonge Willem werken bij Gidding & Zonen, een design- en decoratiebedrijf. Daarnaast volgt hij in de avonduren een opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, de academie die tegenwoordig zíjn naam draagt. Jaap Gidding, de man die de jonge Willem ooit adviseerde om deze opleiding te volgen, maakte overigens onder meer de tapijten in Theater Tuschinski te Amsterdam en bekleedde de wanden van de Nieuwe Doelenzaal in Rotterdam. Rond zijn twintigste wordt Willem assistent van Bernard Romein, een freelance vormgever en art director bij het Rotterdamse warenhuis Cohn-Donnay & Cie op de Korte Hoogstraat. Zijn de opleiding en werkervaring maken De Kooning een vaardige ambachtsman, iemand die écht kon tekenen.
Vluchten
Rotterdam groeide halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw in rap tempo uit tot een grote havenstad met maar liefst een half miljoen inwoners. Arbeiders uit het hele land trokken de stad in de hoop er werk te vinden en een leven op te bouwen. De jonge Willem echter zag zijn toekomst er niet. In 1926 stapte de 22-jarige als verstekeling aan boord van het vrachtschip SS Shelley, op naar Amerika. In Amerika was het leven aanvankelijk niet veel makkelijker. Schoot eind jaren twintig nog de ene na de andere wolkenkrabber de lucht in, drie jaar na aankomst van De Kooning gingen de aandelenkoersen op Zwarte Dinsdag snoeihard onderuit, met een wereldwijde economische crisis als uiteindelijk gevolg. De Amerikaanse president F.D. Roosevelt vond, samen met velen, dat de depressie niet zou worden opgelost door de markt zelf en dat actief ingrijpen door de overheid noodzakelijk was om de economie te rationaliseren en te stabiliseren. Met de wetten die voortvloeiden uit zijn New Deal van 1933 probeerde hij Amerika uit de Grote Depressie te trekken. Willem de Kooning zou het allemaal vanuit de eerste hand meemaken. In New York was hij aan de slag gegaan als timmerman en huisschilder omdat hij hiermee beter verdiende dan als reclameontwerper en etaleur. In 1935 schreef hij zich in voor het Federal Art Program, door de regering van Roosevelt ingesteld en bedoeld om werkloze kunstenaars financieel te steunen en aan opdrachten te helpen. De Kooning werkte voor dit programma, tot hij in 1937 ontslag moest nemen omdat hij op dat moment nog geen Amerikaans staatsburger was.
Met de wetten die voortvloeiden uit zijn New Deal van 1933 probeerde hij Amerika uit de Grote Depressie te trekken. Willem de Kooning zou het allemaal vanuit de eerste hand meemaken.
The place to be
Ondanks de crisis bloeide de kunstscène in New York op, mede door de toestroom van geld, talent en belangwekkende kunstenaars uit Europa. Ook met Willem de Koning ging het steeds beter. Hij verdiende wat geld met commercieel werk, maar was bovenal bezig met zijn kunst. Eind jaren dertig maakte hij een serie van droef starende mannelijke figuren en kleurige abstracte schilderijen. In 1946, toen hij te arm was om schildersverf te kopen, zo luidt de legende, gebruikte hij alleen nog zwarte en witte verf om een serie grote abstracties te schilderen. De Kooning werd binnen een kleine kring gelijkgestemden beschouwd als een groot talent, alhoewel het commerciële succes nog steeds op zich liet wachten. Schilders als Arshile Gorky, Stuart Davis, Franz Kline en Barnett Newman werden zijn vrienden en enkele jaren later kwamen daar schilders Jackson Pollock en Mark Rothko bij. De Kooning bevond zich in het middelpunt van de New Yorkse avant-garde met kunstcritici als Harold Rosenberg en Clement Greenberg en de beroemde galerie van Peggy Guggenheim, die hij overigens maar moeilijk kon verdragen. Ook een bekend figuur uit de Parijse kunstscene in Parijs, de bejaarde Gertrude Stein, bezocht in haar laatste levensjaar zijn atelier. Was Parijs voorheen het centrum van de kunstwereld, nu keek men steeds vaker naar New York.
Waarom tekenden Egyptenaren nog niet zoals Leonardo later zou doen? Waarom gebruikten ze geen perspectief terwijl ze wel tot fantastische, architectonische hoogtepunten kwamen?
Van een echte doorbraak van De Kooning was aanvankelijk dus nog geen sprake. Een tentoonstelling bij de New Yorkse galerie van Charles Egan in 1948, De Kooning was toen al 44 jaar, was een commercieel fiasco. Maar ‘Alle wezenlijk oorspronkelijke kunst is op het eerste gezicht lelijk’, zei de beroemde kunstcriticus en kunstpaus van het abstract expressionisme, Clement Greenberg. Ook De Kooning heeft deze fase moeten doorstaan. Maar ondanks deze zakelijke mislukking leverde het wel lovende kritieken op en complimenten van de eerste MoMA-directeur Alfred Barr en koopt deze een schilderij met de titel Painting. Greenberg noemde hem op dat moment zelfs één van de vier of vijf beste schilders van het land. Deze mooie woorden waren echter geen garantie voor succes. Binnen de New Yorkse kunstwereld zelf was De Kooning weliswaar een bekende naam, maar het duurde nog tot zijn 49ste voordat hij ook echt internationaal doorbrak. Dit gebeurde toen De Kooning in 1953 in de prestigieuze galerie van Sidney Janis aan East 57th Street in Manhattan zijn reeks ‘Woman’ tentoon mocht stellen. De grote, ruwe doeken, waar de verf vanaf leek te spatten, waren een groot succes. Weer kocht het MoMA een werk.
Inmiddels is De Koonings kunst onbetaalbaar geworden. In november 2006 verkocht de galeriehouder Larry Gagosian het werk ‘Woman III’ (1953) namens de vermogende media zakenman David Geffen voor 137,5 miljoen dollar aan hedgefund-miljardair Steven Cohen, de man die ook de haai van Hirst kocht. Het was op dat moment het op een na hoogste bedrag ooit voor een kunstwerk betaald. Op de overzichttentoonstelling van zijn werk in het MoMA in 2011 zou voor meer dan drie miljard dollar aan de muren hebben gehangen.
Het is dus van belang ergens op een bepaalde plek te zijn om bepaalde dingen op een bepaalde manier te zien. Ben je daar niet, op dat moment, dan kun je niet maken wat anderen wel konden. Kennelijk moest Willem de Kooning naar New York om zijn kunstenaarsdromen waar te maken.
Art and Illusion
Met de huidige communicatiemogelijkheden zou je denken dat het niet meer uitmaakt waar je je bevindt om te komen tot bijzondere prestaties. Via Google is alle kennis en succes te bereiken - ook als je in Lutjebroek woont.
Maar zou De Kooning ook zo beroemd zijn geworden als hij gewoon bij zijn moeder op de Zaagmolenstraat in Rotterdam was blijven wonen? Waarschijnlijk niet, al was het alleen maar omdat hij dan nooit de lieveling van de Amerikaanse kunstpubliek zou zijn geworden. Kennelijk is het handig en verstandig ergens te zijn op een bepaalde tijd. Ernst Gombrich (1909-2001), een van de beroemdste kunsthistorici van de vorige eeuw die met zijn ‘The Story of Art’ (1950) een miljoenenpubliek kreeg, stelde in 1960 in het onder kusthistorici iconische boek ‘Art and Illusion’ de interessante vraag hoe het komt dat mensen in verschillende tijden en culturen de werkelijkheid zo verschillend weergeven? Waarom tekenden Egyptenaren nog niet zoals Leonardo later zou doen? Waarom gebruikten ze geen perspectief terwijl ze wel tot fantastische, architectonische hoogtepunten kwamen? Is dat onkunde, of is er iets anders aan de hand? Gombrich schreef: ‘Een schilder schildert niet wat hij ziet, maar ziet wat hij schildert.’ Elke weergave van de werkelijkheid wordt voor een belangrijk deel bepaald door de omgeving, meent hij. Het is dus van belang ergens op een bepaalde plek te zijn om bepaalde dingen op een bepaalde manier te zien. Ben je daar niet, op dat moment, dan kun je niet maken wat anderen wel konden. Kennelijk moest Willem de Kooning naar New York om zijn kunstenaarsdromen waar te maken.
‘Bohemian index’
Ook buiten de wereld van de kunst lijkt het niet veel anders te zijn. Voor mensen die in de media willen werken is Amsterdam the place to be en heb je het altijd al in de scheepvaart- of transportwereld willen maken dan moet je in Rotterdam zijn. Je ontmoet mensen met dezelfde ambities als jij of die je hogerop kunnen helpen en je hoort en ziet dingen eerder en anders omdat je je in het centrum van ‘waar het gebeurt’ zit. Maar er is meer. Geloofde men in de jaren tachtig vooral in ‘kwaliteitsmanagement’ (dingen steeds beter doen omdat je ze vaker doet), in de 21e eeuw gaat het vooral over creativiteit en innovatie, dingen ánders doen. De Amerikaanse hoogleraar Richard Florida schreef een aantal boeken over dit onderwerp die tot gevolg hadden dat veel lokale overheden vele miljarden uittrokken om steden aantrekkelijk te maken voor de creative industry. Als de ‘Bohemian index’ en ‘Gay Index’ maar hoog scoren, zou dat goed zijn voor de economische ontwikkeling van het gebied. Als gemeenten in staat zijn om creatieve mensen aan te trekken en te behouden, ligt economische voorspoed in het verschiet, zo is de gedachte. De aanwezigheid van de creatieve klasse is voor bedrijven een belangrijke vestigingsplaatsfactor, zo stelt Florida. Het gaat om drie T’s van economische ontwikkeling namelijk Technologie, Talent en Tolerantie.
En die innovatie is niet iets dat plaatsvindt in verre oorden waar een groep nerds bij elkaar komen, maar vindt plaats in steden: in East Londen, in Berlijn en in Silicon Valley. Plekken waar creativiteit tot zijn recht kan komen. Waar een open, tolerante sfeer heerst, waar mensen anders mogen zijn. Zoals Manhattan dat sinds de jaren dertig was in de wereld van de kunst.
Om als stad te kunnen ontwikkelen moet je zorgen dat je talent aantrekt. ‘People choose places first and find jobs afterwards’, denkt Florida. Talentvolle mensen zouden op zoek zijn naar softe factoren als een verdraagzame stedelijke maatschappij, een open houding ten opzichte van minderheden, een hoogwaardig stedelijk milieu, diversiteit van het culturele leven. Het zijn ook de eigenschappen van het New York waar De Kooning zich vestigde.
Juist in tijden van crisis is het geheim van toekomstige groei: creativiteit. Dat de VS na de oorlog het centrum van de wereldeconomie werd, behoeft geen betoog. En waar het aanvankelijk vooral ging om hoe je bestaande producten goedkoper kon maken, komt het nu steeds meer aan op andere oplossingen voor andere behoeftes. Bedrijven kunnen efficiënter gaan werken en nog efficiënter, maar op een gegeven moment houdt dit op. En dan komt het aan op innovatie en technologie, dingen anders doen, combining and recombining, de kern van het succes van Apple aldus wijlen Steve Jobs. En die innovatie is niet iets dat plaatsvindt in verre oorden waar een groep nerds bij elkaar komen, maar vindt plaats in steden: in East Londen, in Berlijn en in Silicon Valley. Plekken waar creativiteit tot zijn recht kan komen. Waar een open, tolerante sfeer heerst, waar mensen anders mogen zijn. Zoals Manhattan dat sinds de jaren dertig was in de wereld van de kunst.
Hoofdstad van de kunst
Steden zijn volgens Richard Florida het centrum van innovatie. En juist in tijden van crisis vinden hier de grootste en belangrijkste innovaties plaats. Ging het in vroegere eeuwen nog vooral over fysieke arbeid op het land in grote fabrieken waarmee we grote stappen maakten, in onze tijd is het steeds meer creativiteit. Ook New York in de jaren dertig en veertig was een vrijhaven van tolerantie in een wereld die gebukt ging onder totalitaire regimes in Europa. En het is juist in dit New York dat voor het eerst sinds vele eeuwen een stad buiten Europa de titel van hoofdstad van de kunst kon overnemen van Europa, laatstelijk Parijs en Berlijn. Het voorbeeld van de kunstenaar Willem de Kooning is misschien wel het sterkste voorbeeld van iemand die ergens op een bepaald moment aanwezig is. In New York, vaak in de kroeg met de naam Cedar Tavern, ontmoette hij in een straal van een paar kilometer dagelijks de mensen die stuk voor stuk de recente de westerse kunstgeschiedenis hebben gedicteerd. Kunstenaars, kunstpausen, kunstcritici, museummensen en galeriehouders waar de rest van de wereld naar luisterde, ontmoetten elkaar in dezelfde kroegen van Manhattan. Zij werden dronken met elkaar, stalen elkaars vrouwen, stalen elkaars ideeën en bevonden zich – zonder dat ze er altijd van bewust waren – plotseling in het centrum van de westerse kunst. In de tijd dat New York de kunsthoofdstad van de wereld werd, was De Kooning aanwezig in het centrum van waar het allemaal gebeurde. En net als in het oude Rome werd kunst gebruikt als propaganda voor politieke en religieuze doeleinden, al was het in New York min of meer ongemerkt. De Amerikaanse veiligheidsdienst, de CIA, zich namelijk ten doel gesteld om de Amerikaanse moderne kunst – en daarmee ook het werk van Jackson Pollock, Robert Motherwell, Willem de Kooning en Mark Rothko – actief te promoten en als wapen in de strijd met de Russen in te zetten. Kunst bleek in de jaren vijftig en zestig een effectieve vorm van propaganda in de Koude Oorlog. Het abstract expressionisme gold als het ultieme bewijs van de Amerikaanse creativiteit, van intellectuele vrijheid en culturele macht.
Kunstenaars, kunstpausen, kunstcritici, museummensen en galeriehouders waar de rest van de wereld naar luisterde, ontmoetten elkaar in dezelfde kroegen van Manhattan. Zij werden dronken met elkaar, stalen elkaars vrouwen, stalen elkaars ideeën en bevonden zich – zonder dat ze er altijd van bewust waren – plotseling in het centrum van de westerse kunst.
De Koonings werk werd een toonbeeld van het Amerikaanse karakter van die kunst. Kunst die een nieuwe kans moest krijgen na alles waartoe de Westerse cultuur – met name Europese cultuur – uiteindelijk had geleid: een wereldoorlog, miljoenen oorlogsslachtoffers, Auschwitz, maatschappelijk ontwrichting, een teleurgesteld vooruitgangsgeloof etc. Met de nieuwe stroming van het abstract expressionisme begon het westen met een schone lei – en wel in Amerika. ‘Bill’ de Kooning stond voor die nieuwe fase en Amerikanen zagen hem hierin als een echte Amerikaan. Een echte Amerikaan immers heeft haast per definitie zijn of haar wortels elders in de wereld. Gevlucht voor vervolging, gevlucht voor armoe op zoek naar een mooiere toekomst en een manier om droom te verwezenlijken. De Kooning werd de belichaming van Amerikaanse kunst, de belichaming van het kunstenaarsbestaan op Manhattan, de belichaming van het kunstenaarsleven van drank, onaangepastheid, onafhankelijkheid en vrijheidszin. Een Amerikaans verhaal dus.
[2013]
DE LES DE KOONING
Zijn harde jeugd, talent en creatieve leerschool in Rotterdam maakten De Kooning een tot een gedreven en talenvolle kunstenaar. Maar zijn keuze om de Grote Oversteek te maken en naar New York te verhuizen heeft hem wereldfaam bezorgd. Probeer daar te zijn waar het gaat gebeuren en wees bereid om offers te maken om te kunnen bereiken wat je écht graag wilt, dat is de les die De Kooning ons leert.
Samen met een aantal deskundigen schreef ik het boek over de zakelijke kant van de grootste kunstenaars uit de kunstgeschiedenis. In dit boek 18 verhalen van grote kunstenaars. Geschreven in opdracht van de Bankgiro Loterij (verschenen mei 2013).