WAAR TE ZIEN
Rijksmuseum Amsterdam
Waar het Rijksmuseum in de Eregalerij vooral de plek is die we de schatkamer van de zeventiende eeuw kunst noemen, met schilders als Rembrandt, Vermeer en landschapschilders als Philips Koninck, Albert Cuyp, Jan van Goyen, Salomon van Ruysdael en Jacob van Ruisdael, is juist de aanvulling van de Haagse School op de eerste verdieping spannend. Waar de zeventiende-eeuwse meesters het licht van de vlakke landschappen met lage horizon en met vaak enorme wolkenpartijen schilderden, zo reageerden de Haagse School schilders daarop met nog dramatischer weersomstandigheden. Waar de meesters van de Gouden Eeuw als doel hadden om, met enige trots, te schilderen wat ze zagen, zo probeerden tweehonderd jaar later de schilders van de Haagse School de suggestie en de stemming van het landschap te vangen, landschappen die aan het verdwijnen waren in de tijd van de technologische revolutie van de laatste decennia van de negentiende eeuw.
Kunstmuseum Den Haag en Panorama Mesdag
Den Haag is niet voor niks de stad van de Haagse School. Rond 1870 vestigden Jozef Israëls, de gebroeders Maris, Jan Hendrik Weissenbruch en Hendrik Willem Mesdag zich er. Hier was een bloeiende handel in hun kunst en hier kwamen ze bijeen. Iedereen moet eens in zijn leven het enorme doek zien van Panorama Mesdag. Het Kunstmuseum heeft een omvangrijke collectie van de schilders die werkten in de omgeving van Den Haag en Scheveningen. Sterker, hun moderne kunst van die tijd lag zelfs ten grondslag aan het Kunstmuseum Den Haag. Het museum is er juist nu in geslaagd om mooie combinaties te maken wat ooit moderne kunst was met de kunst die nu wordt gemaakt. Zeker in de Wonderkamers van het museum worden jongeren klaargestoomd om echte kunstliefhebbers te worden, onder andere met de kunst van de Haagse School.
Rent a bike
Om de Hollandse landschappen zelf te zien en voelen, is het de moeite waard niet alleen een rondje te fietsen rond de Amsterdamse grachtengordel en de Haagse Hofvijver, maar ook de stad uit te fietsen, het polderlandschap in, naar de landschappen rond Den Haag en Rotterdam of ten noorden van Amsterdam. Waar de binnenstad er bij alle weersomstandigheden er min of meer hetzelfde uitziet, merk je dat elke fietsrit een compleet andere emotie oplevert. Soms met straffe tegenwind en dreigende wolken van Weissenbruch en soms in een vrolijke zon met dansende kalveren en wattige wolkenpartijen die doen denken aan Willem Maris of een Paul Gabriël waar een molen, het gras en de lucht worden weerspiegeld in het water.
Take a train
Waar je op de snelweg het uitzicht vooral verstoord ziet door enorme industriële distributiedozen en bedrijfsarchitectuur van de mindere goden, snijdt de trein nog door landschappen waar je de horizon scherp kunt zien en waar het groen van de polder steeds op een andere manier wordt afgesneden door een lucht die past bij het seizoen. Hier, op dit meest druk bevolkte deel van de wereld, kun je nog steeds een eindeloze zicht hebben op een landschap met grazende koeien waar de enige bebouwing de punt van een kerk lijkt. Met de trein kun je bijvoorbeeld naar andere Nederlandse musea waar Haagse School te zien is, zoals het Dordrechts Museum of Teylers Museum in Haarlem. In het Kröller-Müller Museum hangt Il vien de loin van Paul Joseph Constantin-Gabriel en veel werk van Van Gogh, werk uit de tijd van de Haagse School.
De Haagse School en de wereld die ons ontglipt
KEEPING THE PEACE
Hollandser kan niet: dreigende, grijze wolkenpartijen boven een scherpe, lage horizon. Uitzicht op de zilte zee met oude schepen of drassige polders met koeien en molens. Wat maakt de Haagse School schilderkunst voor de wereld zo pakkend? En wat zegt het over een wereld die ons ontglipt?
Voor mijn werk fiets ik vrijwel dagelijks van mijn huis door de Hollandse polder naar Amsterdam. Ik vraag mij bij elke wisseling van de luchtgesteldheid af: zijn deze zomerse wattenplukken in de lucht nou typisch Hollands of heb ik zo leren kijken door al de schilderijen die ik er als kunsthistoricus van heb bekeken? Ik denk aan een bekend schilderij uit de Haagse School met de naam ‘In de maand juli’ dat in het Amsterdamse Rijksmuseum hangt. Paul Gabriël schilderde het in 1889 buiten in het polderland op een bruggetje. Een zomers weidelandschap met wattige wolken waarbij de molen en wolken rimpelloos worden weerspiegeld op het water. Was dit wat de schilder echt zag of speelde hij een beetje vals toen hij dit schilderde. Was het schilderij dat hij maakte een bespiegeling van het landschap waar hij aan vast wilde houden, of een meer realistische weergave?
Spelende kinderen op het strand
Ik trap door op mijn fiets en mijn blik verandert langzaamaan door de stedelijke bebouwing. De horizon verdwijnt in mijn gezichtsveld. Ik meander door de woelige stad, langs verdwaalde toeristen, en parkeer mijn fiets tegenover het Rijksmuseum. Vanuit de fietstunnel beland ik in een van de zalen die is ingericht met de kunst van de Haagse School. In het gedempte licht zie ik oplichtende vissersschepen en spelende kinderen op het strand, eindeloze landerijen met koeien, schapen en molens en steeds die typische Hollandse luchten waar de zon door de wolken probeert te boren. Ik stop voor een groot schilderij dat hoog hangt en moet mijn hoofd een beetje omhoog en naar beneden bewegen om de lichtweerkaatsing op de klodders verf te ontwijken. Waarschijnlijk schilderde Jacob Maris (1837-1899) dit vreemd afgesneden schilderij in 1872 uitkijkend vanuit zijn raam met uitzicht op de Noord-West-Buitensingel in Den Haag, zo lees ik op het bordje. Op het doek wandelt een vissersvrouw traag over een witte brug met op de achtergrond een grijze wolkenpartij. Ze heeft de tijd. Een variant van het schilderij bevindt zich in The National Gallery op de Mall in Washington DC waar de dame precies de andere kant heen kuiert. De Haagse schilder zelf was op het moment dat hij het schilderde net teruggekeerd uit Parijs, de hypermoderne stad waar impressionisten het stadse leven in zonnige kleuren grepen. Jacob Maris richtte zich niet op dat vergankelijke, vluchtige moment, zoals ze in Parijs deden, maar op het oneindige moment dat hij vast leek te willen houden. In zijn Den Haag ving hij het Hollandse licht, het typische grijze licht van de altijd veranderende lucht in een landschap dat altijd hetzelfde blijft. Of liever gezegd: lijkt te blijven…
Naar buiten
Waar in Frankrijk de impressionisten het opnamen tegen de gedragen academische kunst die in die tijd de norm was, was het in Nederland de Haagse School die het kunstlandschap opschudde. De losjes geschilderde kinderen op het Scheveningse strand van Jozef Israëls, de wolkenpartijen van Jan Hendrik Weissenbruch, de vissersschepen van Hendrik Willem Mesdag, de wadende koeien van Willem Roelofs en Jacob Maris en de ruiters van Anton Mauve. Ze zetten zich af tegen de brave schilders van de Romantiek. De nieuwe generatie wilde af van landschappen en stadsgezichten die in ateliers waren geschilderd, heel precies, zonder dat je daar als beschouwer een verdere verbeelding bij hoeft te hebben. Meer aan de verbeelding overlaten, dat was wat ze wilden.
Toen Jacob Maris kritiek kreeg dat zijn schilderijen niet ‘af’ zouden zijn, te los geschilderd, antwoordde hij dat als hij het zo zou afmaken, hij ‘het leven eruit zou halen.’ Ook de verbeelding van de beschouwer moest een rol hebben. Kunstenaars van de Haagse School lieten zich voor hun losse toets liever inspireren door Franse meesters als Corot, Millet en Daubigny die hun stadse atelier hadden verlaten en naar het plattelandsplaatsje Barbizon waren getrokken, zo’n zestig kilometer onder Parijs. Daar gingen ze in de buitenlucht schilderen en gebruikten een vrijere, lossere kwast. De groep – vooral - Haagse schilders deed hetzelfde en trok naar het Gelderse Oosterbeek, het boerendorp in de heuvelachtige en bosrijke omgeving even ten westen van Arnhem. Ze werden dierbare vrienden en gingen zich de Haagse School noemen. ‘Je kunt het vergelijken met toen in de jaren tachtig van de vorige eeuw een generatie voetballers opstond met spelers als Gullit en Van Basten toegevoegd’, zegt Benno Tempel van het Kunstmuseum in Den Haag, het museum met een grote collectie Haagse School. ‘Zo was het ook met de nestor Jozef Israëls, de drie zonen Maris, de jolige Weissenbruch, de kunstenaar en mecenas Mesdag en de melancholieke Mauve. Dit was een groep die zich echt een eenheid voelde, elkaar tegenkwam bij kunstenaarsvereniging Pulchri Studio op het Lange Voorhout, bij de gemeenschappelijke lijstenmaker samen wat rookte, elkaars werk besprak en soms zelfs een penseelstreekje deed op het doek van de ander.’ Ook Vincent van Gogh heeft zijn sporen verdiend binnen die kring, al hobbelde hij erachter aan. Hij was in de leer geweest bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve en bleef zijn leven lang bewonderaar van Jozelf Israëls.
De basis van het Kunstmuseum in Den Haag is in de jaren zestig van de negentiende eeuw gelegd door Haagse kunstenaars en hun verzamelaars die een schenking deden aan stad en daarbij eisten dat er een museum bij kwam. ‘Een handige marketingzet’, zegt Benno Tempel van het museum dat al tachtig jaar is gevestigd in het prachtige art decogebouw van de architect H.P. Berlage. De werken uit de Haagse school bleven zo immers altijd ‘levend’ en onder de aandacht van vele kunstminnenden.
Een verwarrende tijd
Niet alleen in de kunstwereld van rond 1870 was het turbulent, ook in de wereld waarin de kunstenaars werkten. In Rotterdam was de Nieuwe Waterweg aangelegd, een doorgraving van de rivier de Maas naar de open zee waardoor de stad echt een wereldhaven werd. In Amsterdam was het Noordzeekanaal gegraven, een door mensenhanden gemaakte rivier naar de Noordzee. In Egypte was in 1869 Suezkanaal geopend waardoor de handel van het oosten en westen van de wereld op stoom kon komen. In Europa kreeg de aanleg van spoorrails en -bruggen vaart en veranderde het landschap in razend tempo. Vanaf 1879 reed tussen Den Haag en Scheveningen zelfs de eerste stoomtram. En overal kwamen fabrieken en trokken arbeiders massaal naar de steden. De industrialisatie veranderde de wereld en het leven van iedereen. Na de sterke economische groei sloeg van 1873 tot 1896 de Lange Depressie keihard toe in de hele wereld. Een verwarrende tijd werd het vol vernieuwing en hoop, maar ook van teleurstelling en armoede. In deze vervreemdende tijd van industrialisatie en nostalgie kwam de Haagse School tot bloei. In plaats van de stinkende rookpluimen van de industrie en hypermoderne, luidruchtige trein hielden ze vast aan wadende koeien aan de rivier en molens die feitelijk bij bosjes uit het landschap verdwenen.
Het verdwenen landschap
Jacob Maris antwoordde eens toen een collega naar een prachtige lucht wees en voorstelde die wolkenpartij te schilderen: “Ach wat, dat kan ik veel beter.” En daarin zit ‘m meteen het geheim van de kunstenaars van de Haagse School: ze schilderden iets dat er eigenlijk niet was. Of beter nog: niet meer was’, volgens senior conservator bij het Rijksmuseum in Amsterdam dr. Jenny Reynaerts en schrijfster van het boek Spiegel van de werkelijkheid, 19de-eeuwse schilderkunst in Nederland. ‘Ze keken vanuit de ogen van een stedeling naar het verdwijnende landschap. De industrie kwam op en van de duizend molens die er rond 1840 nog in het landschap te zien waren, waren er eind negentiende eeuw nog maar zo’n 150 over. Schilders van de Haagse School zochten naar de ongerepte plekken, schilderden de suggestie waarbij ze juist niet lieten zien wat eigenlijk het meest moet zijn opgevallen in het landschap: de stoom en de herrie van hypermoderne trein. Het gaat de Haagse School schilders over stemming, om alles wat je voelt en waarin je als mens opgaat. Ze geven met hun manier van werken een soort eeuwigheidswaarde aan een landschap dat onder hun ogen veranderde’. De eerdergenoemde zomerse molen die Gabriël schilderde, was dus aan het verdwijnen in het landschap, zo bedenk ik me.
Ook nu leven we in een tijd dat ons landschap verandert. Overal zien we distributiedozen in het landschap opdoemen, grote distributiecentra waarmee de polder wordt volgebouwd. We realiseren ons dat in de landbouw het stikstof- en biodiversiteitsprobleem ons voor harde keuzes stelt. En toch herkent iedere Hollandse treinreiziger nog de typische Hollandse landschappen van weleer, opkijkend van het telefoonschermpje en naar buiten kijkend over de polder. Het zijn de uitzichten die niet alleen te zien zijn vanuit de trein, maar ook in musea tot ver over der grenzen in bijvoorbeeld de National Gallery in Londen en in de Metropolitan in New York. Het zijn de landschappen die rond 1900 ook werden verzameld door vermogende Britten, Schotten en Amerikanen die hun fortuin hadden vergaard met het aanleggen van spoorwegen. Zeer rijke Amerikaanse industriëlen en bankiers als Henry Clark Frick en J. Pierpont Morgan hadden de trend gezet met het op grote schaal opkopen van zeventiende-eeuwse schilders als Rembrandt, Vermeer en Ruisdael. Ook de Hollandse Romantiek en de Haagse School vielen in de smaak. Het was kunst die niets te maken had met koningshuizen, de adel of de kerk, maar eerder met de wereld van burgers die in rap tempo veranderde en waar de gewone man mee worstelde. Ook rijke koopmannen van de nieuwe tijd herkenden zich in deze Nederlandse kunst waarbij er een nostalgisch terugverlangen was naar het pre-industriële tijdperk. Sterker, er ontstond een heuse ‘Holland Mania.’ Kunsthandelaar Jop Ubbens was lange tijd directeur van veilinghuis Christie’s in Amsterdam en kent hun veilinggeschiedenis: ‘Er is een beroemde veiling in de zomer van 1910 waarbij de collectie van de Schotse industrieel en verzamelaar Alexander Young onder de hamer ging. Daarbij werden werken van de School van Barbizon geveild en van de Haagse School, met name van Jacob Maris en Jozelf Israëls. Het bijzondere was dat voor de Haagse School een veelvoud werd betaald, dat is nu precies omgedraaid. Impressionisten gaan nu voor tientallen miljoenen van de hand, de Haagse School zich ver achter zich latend.’ Impressionisten hadden gereageerd op de polsslag van de tijd terwijl de Haagse School terugkeek. Kunsthandelaar Bob Albricht doet in negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse Hollandse en Franse schilderkunst en weet alles van die koopwoede van vermogende industriëlen van rond 1900: ‘Scheepsladingen werden er overgevaren naar Engeland, Schotland, de Verenigde Staten en Canada. Nog steeds heb je daar serieuze collecties en zie je regelmatig een werk op de veiling komen en worden teruggekocht door kunsthandelaren uit Nederland.’ Albricht handelt nog steeds in Haagse School, soms werken die hij heeft ingekocht over de grote plas. ‘De huidige prijsstelling varieert van enkele duizenden euro’s voor een kleine olieverfschets tot enkele honderdduizenden voor een topstuk uit de Haagsche School. Voor twee à drie ton kan je zeker een topstuk kopen, soms met een uitschieter naar 350 duizend euro. Kunstenaars als Breitner, Isaac Israels gaan daar wel overheen, evenals natuurlijk Van Gogh.’
Veel waardering dus nog steeds voor de landschappen van de Haagse School. Daar waar de Industriële Revolutie de maatschappij in de negentiende eeuw in stroomversnelling bracht, was er hoop voor een betere wereld, maar ook veel onzekerheid en armoede. Mensen keken om zich heen en hoorden de treinen door het landschap denderen en zagen donkere rookpluimen van fabrieken opdoemen boven de steden. Ze zagen naar voren kijkend een wereld vol mogelijkheden, maar achteruit turend ook een wereld die hen ontglipte. We herkennen dat in onze tijd als we op de cadans van de trein naar buiten kijken en mijmeren. En dat ervaar ik als ik door het polderlandschap terug naar huis fiets en om mij heen weer de beelden zie van de Haagse School. Waar gaan we naartoe en wat laten we achter ons?
[2022]