Een wereldrecord bij het Zeeuws Veilinghuis in Middelburg voor een schilderij van de Haagse schilder Willem Gerard Hofker (1902-1981), Balische zusjes op ’t tempelfeest. Het schilderij dat de kunstenaar in 1940 maakte toen hij met zijn vrouw Maria op het Indonesische eiland Bali leefde. Achternicht Seline deed decennialang onderzoek naar haar oom.
W.G. Hofker, Balische zusjes op 't tempelfeest. dec. 1940 100 x 75 cm. Erven Hofker, c/o Pictoright Amsterdam 2022.
Seline Hofker in Bali bij het model van Hofker, Ni Gedoer. Seline bezocht het land 5 maal opzoek naar de modellen en plaatsen waar Hofker had gewoond en gewerkt.
'Mijn oudtante vertelde dat het portret het eerste teken van leven was dat ze van Willem onder ogen kreeg, na de capitulatie van de Japanners. Ze hadden toen twee jaar zonder elkaar moeten leven in de meest erbarmelijke omstandigheden en verschikkingen van het interneringskamp. Haar man had het met een stapeltje andere portretten, van medegevangenen, met een briefje aan het vrouwenkamp gestuurd op het moment dat het mannenkamp was bevrijd.'
W. G. Hofker, Zelfportret voor Maria 31 december 1944, oud 42. Interneringskamp, Kali Bodjo. coll. Teylers museum Haarlem. Erven Hofker, c/o Pictoright Amsterdam 2022.
Achternicht van Willem Hofker, Seline Hofker, over leven en werk van haar oudoom
‘Schilderen was niet zijn werk, maar zijn leven’
Onlangs kreeg een schilderij van de in de jaren tachtig bijna vergeten schilder Willem Gerard Hofker de hoogste veilingopbrengst ooit voor kunst op een Nederlandse veiling. Een gesprek met zijn achternicht die een levenswerk maakte van het leven en werk van Willem en Maria Hofker.
Interview van Koos de Wilt voor COLLECT
Een wereldrecord bij het Zeeuws Veilinghuis in Middelburg voor een schilderij van de Haagse schilder Willem Gerard Hofker (1902-1981), Balische zusjes op ’t tempelfeest. Het schilderij dat de kunstenaar in 1940 maakte toen hij met zijn vrouw Maria op het Indonesische eiland Bali leefde. Het laatste record voor een schilderij van de hand van deze kunstenaar was een kleiner portret van een Balinese vrouw dat bij Christie’s in Amsterdam voor de hamerprijs 650.00 euro van eigenaar wisselde. Een half jaar geleden was bij het veilinghuis in Middelburg nog een schilderij geveild voor 590 duizend euro. Dat was een portret van eind jaren dertig van een populaire Lègong-danseres op Bali, Ni Sadri, Lgong Klandis. Nu dus een schilderij dat voor 1,6 miljoen euro werd afgehamerd, de hoogste veilinguitslag voor kunst op een Nederlandse veiling. ‘We hadden het een conservatieve richtprijs gegeven van drie tot vijf ton. Het startbod voor het schilderij was 300.000 euro’, zo vertelt René de Visser van het Zeeuws Veilinghuis. ‘Er waren acht mensen serieus aan het bieden en de prijs bleef maar oplopen. Uiteindelijk is het verkocht aan een koper die anoniem wil blijven, een Aziatische tycoon die zeker een goed miljard aan vermogen heeft.’
‘Je hebt de grote namen als Rudolf Bonnet, Walter Spies en Le Mayeur de Merprès en Willem Hofker werd vaak als laatste genoemd. Nu, met dit veilingresultaat, wordt hij het eerste genoemd.’
Meer dan wie ook kent Seline Hofker (1968) het werk van haar oudoom, de schilder Willem Gerard Hofker. Zij doet al een kwart eeuw onderzoek naar zijn werk en zijn leven dat zij, bijna van dag tot dag reconstrueerde maar dit werk op de veiling niet kende. Met de ontdekking van dit schilderij vraagt zij zich af welke verrassingen ons nog meer wacht. ‘Ik kreeg een foto te zien op de veiling een half jaar geleden bij het Zeeuws Veilinghuis waar de Lègong-danseres werd geveild. Ik zag het en kon gelijk zien dat het knettergoed was, een feestje. Zo prachtig, er zit ziel in. De eigenaar, een man met Indische wortels, had het van zijn moeder geërfd en had het zijn hele leven al in huis. Hij had geen idee wat een bijzonder bezit hij had. Hij wilde een taxatie laten uitvoeren voor de verzekering. Toen bleek wat het waard was, was een verzekering niet te doen en heeft hij, samen met zijn vrouw besloten, met pijn in het hart het van de hand te doen.’
Voor Seline Hofker is het veilingresultaat de erkenning van het werk van haar oudoom. ‘Je hebt de grote namen als Walter Spies, die in de volksmond, als dé Rembrandt onder de Euro-Indische Schilders bekend staat, Rudolf Bonnet, en Le Mayeur de Merprès en dan Willem Hofker als laatste of werd vergeten. Nu, met dit veilingresultaat is dat veranderd en, wordt hij als eerste genoemd. Het stoort me wel dat daar een veiling voor aan de pas moet komen, zijn werk wordt er niet mooier door, dat was altijd al geweldig. Zijn schilderijen werden indertijd veel gekocht door de Europeanen, die het meenamen naar Nederland, als een dierbare herinnering aan een reis of geboorteland. Het bevind zich ook in de collectie van Soekarno, die een groot kunstverzamelaar was.’ Maar lange tijd was er daarna nauwelijks meer belangstelling voor zijn werk. ‘Niemand zat meer op die romantische plaatjes te wachten van mooie meisjes uit Bali. Pas begin jaren negentig, een decennium na zijn dood, kwam de belangstelling voor zijn werk weer terug. Niet alleen in Azië, maar ook in Amerika. Het zou hem niet zo hebben uitgemaakt. Schilderen was niet zozeer zijn werk, het was zijn leven. Maar tante Maria had er wel moeite mee dat er in Nederland geen erkenning voor zijn werk uit Bali was. En dat blijkt in de afgelopen jaren niet veranderd te zijn zegt Seline: ‘De Nederlandse musea hebben geen belangstelling laten blijken nadat zij hen van de twee museale top stukken, die binnen een jaar tijd werden verkocht, op de hoogte had gebracht. Een gemiste kans om een van deze topstukken, binnen het Balinese oeuvre van de Nederlandse kunstschilder aan hun collectie toe te kunnen voegen. Misschien dat er eerst honderd jaar voorbij moet gaan voordat we anders denken en ze dan, net zoals met Rembrandt, voor miljoenen terugkopen.’
Rivierenbuurt
Seline Hofker heeft haar oudoom nog gekend toen ze nog een meisje was. ‘Hij heeft mij toen ook geportretteerd. Tante Maria, zijn vrouw, heb ik nog langer gekend, zij stierf in december 1999. Als kind Toen ik kind was bezochten wij hen regelmatig. Ze woonde in een atelierwoning, in de Zomersdijkstraat Zomerdijkstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Wij moesten altijd rustig zijn als we op bezoek waren, als jonge kinderen waren we druk en luidruchtig. Op de trap zag ik allemaal tekeningen met mijn eigen achternaam en riep ik dat spontaan uit waarop mijn tante zei: “Jij mag best trots zijn op je achternaam”. Later reed ik haar regelmatig naar het veilinghuis Glerum in Den Haag waar schilderijen van haar man werden geveild. Toen viel me op hoe ze door Jan Pieter Glerum met egards werd ontvangen, en luisterde ik aandachtig naar haar verhalen. Ook toen werden er hoge prijzen betaald. Ik ben in die tijd, op haar aandringen, begonnen met het verzamelen van foto’s van de stukken die werden geveild. Ik kreeg van het veilinghuis de ekta mee en zo is er een verzameling ontstaan, en de basis van mijn Hofker archief. Dat leidde weer tot mijn boek over hem dat in 2013 uitkwam. De gehele oplage was in mum van tijd uitverkocht, vooral gekocht door al de mensen die ik gedurende jaren tijdens mijn onderzoek had leren kennen.’
‘Ik zag de foto en zag gelijk dat het knettergoed was, een feestje. Zo prachtig, er zit ziel in.’
Op het veilingrecord staan twee meisjes afgebeeld. Het grootste meisje op het schilderij wordt herkend als Ni Noneh en het kleinere meisje zou haar jongere zusje zijn. Seline: ‘Ik ben verschillenden van zijn modellen gaan zoeken. Eerst in Nederland en later op Bali. Veel waren natuurlijk al overleden, maar gelukkig had ik er ook een paar, inmiddels hoogbejaarden nog gesproken. Maar ik ben op Bali vooral ook gaan uitzoeken hoe mijn oudoom en zijn vrouw Maria daar leefden.’ Volgens de onderzoeken die ze in de geschreven documenten van haar oudoom en tante deed, was het stel nauwelijks bezig met politiek en de Indonesische vrijheidsstrijd. ‘Het waren bovenal kunstenaars. Ze leefden in de natuur tussen de plaatselijke bevolking, dat fascineerden ze en bewonderde ze. Het was de schoonheid van het volk en de paradijselijke natuur die mijn oudoom vastlegde. Tussen de varkens en kippen zag hij de mensen dansen, zo beschreef hij zijn omgeving terwijl hij en zijn vrouw er onder eenvoudige omstandigheden leefden. De beschouwer van zijn werk zou kunnen denken dat hij steeds zocht naar het meest mooie om vast te leggen. De mooiste natuur en de mooiste, jonge meisjes die hij tegenkwam, op het eiland. Alles wat het paradijselijke Bali zo idyllisch maakte. Feitelijk zag hij schoonheid in alles! Zelfs in de meest verschrikkelijke omgeving als een Japans interneringskamp legde hij die schoonheid, zoals hij dat zag, vast in zijn werken. Of dat mooiste meisje nou een loensend oog had of een scheve mond. Hij zag daar voorbij en greep de ziel.’
Isaac Israels
Willem Hofker was vijftien toen hij naar de kunstacademie ging in Den Haag. Daar zag men een jaar later dat hem daar niks meer te leren viel en hij door moest naar de Rijksakademie. Seline: ‘Isaac Israels vond dat niet zo’n goed idee. Een toekomst als leraar was wat hem daarna dan wachtte. Hij moest vrijer werken, een zelfstandig kunstenaar worden. Zijn vader was verbonden met de Tachtigers en was ook bevriend met kunstenaars als Isaac Israëls en Willem Witsen. De laatste was peetoom van zijn zoon Willem. Ook mijn oudtante Maria was kunstenaar. Zij kreeg haar opleiding aan de Kunstambacht school te Amsterdam in boekbinden, leer, stempel snijden, perkament en kalligrafie. Had opdrachten en was succesvol. Maar als je in die tijd trouwde, ging je voor je man zorgen. Maria was trots op haar kunstenaar en zorgde goed voor hem. Zij was de drijvende kracht en de stabiliteit waardoor hij zijn werk kon doen. Hij kon haast leven als een kluizenaar, was het gelukkigst als hij in zijn eigen omgeving ongestoord kon werken. “Een talentje vormt zich in de stilte” schreef J.W von Goethe, een regel die Hofker vaak gebruikte en graag naar leefde. “Uitgangetjes”, zoals mijn tante dat noemde, daar moest hij zo nu en dan maar aan geloven voor haar.’
Hoe was de schilder en zijn vrouw in Indonesië beland? Seline: ‘Hij is in 1938 op uitnodiging van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij naar Java gekomen nadat hij een staatsieportret had gemaakt van Koningin Wilhelmina. Dat portret zou komen te hangen in het hoofdkantoor van de KPM in Batavia, het huidige Jakarta. De KPM had hem uitgenodigd om hem daar vijf maanden aan het werk te zetten om tekeningen te maken van Java en Bali waar hij gedurende die tijd vrij mocht reizen. Die tekeningen zouden door het bedrijf voor promotionele doeleinden worden gebruikt. De bedoeling was dat hij na anderhalf jaar terug zou gaan, maar in Europa dreigde inmiddels de oorlog en daarom besloten ze nog maar even te blijven. En toen brak de oorlog uit in Europa, en ging Nederland op slot en moesten ze blijven. Ze zijn vervolgens in 1942 twee keer door de Japanners gevangengenomen. In gevangenschap bleef hij tekenen op kleine stukjes papier en toen de Japanse commandant kwam kijken naar de kunstenaar zei deze: “De Keizerlijke Japanse Marine houdt geen kunstenaars gevangen, en liet het stel vrij. In december 1943 zijn ze met de laatste Europeanen door de Japanners op transport gezet naar Celebes, het huidige Sulawesi, en daar gescheiden naar interneringskampen afgevoerd. Pas na de bevrijding zien zij elkaar weer terug.’
Voor Seline Hofker was dat moment heel bijzonder. ‘Ik had in 1992 in het boek door Bruce Carpenter over Hofker, een zelfportret zien staan. Een man met een brilletje die je met de meest zachte, helderblauwe ogen, vanaf de bladzijde aankeek, een tekening die in het interneringskamp was gemaakt. Ik vroeg toen aan mijn tante of ik die tekening mocht zien. Ik weet nog goed dat ze toen emotioneel werd. Dat was heel bijzonder, want dat werd ze nooit. Ik kreeg de tekening toen ook niet te zien. Ze vertelde dat het portret het eerste teken van leven was dat ze van Willem onder ogen kreeg, na de capitulatie van de Japanners. Ze hadden toen twee jaar zonder elkaar moeten leven in de meest erbarmelijke omstandigheden en verschikkingen van het interneringskamp. Haar man had het met een stapeltje andere portretten, van medegevangenen, met een briefje aan het vrouwenkamp gestuurd op het moment dat het mannenkamp was bevrijd. Later heb ik er nog eens naar durven vragen maar ook toen was het haar te veel. Nu bevindt de tekening zich in de collectie van het Teylers Museum. Daar heb ik het, na het overlijden van mijn tante, in het echt gezien. Een ervaring zo mooi dat er geen woorden voor zijn. Daar vormde zich het idee om iets bijzonders te doen. Een compleet Hofker archief te maken, en een boek te schijven. In 2013 hield ik de boekpresentatie en toen hing dat bijzondere zelfportret in de begeleidende tentoonstelling gewijd aan het werk van Willem Gerard Hofker, in het Teylers Museum.’
Jappenkamp
Toen Willem en Maria Hofker uiteindelijk na de oorlog in februari 1946 vertrokken vanuit Makassar was alles wat ze meebrachten ‘hunzelf en hun werk’. Veel van hun werk was verloren gegaan tijdens de bombardementen op het vrouwenkamp Kampili. Zo’n honderd schilderijen, zoals Maria dat aan Seline Hofker had verteld. ‘Ik zie haar handen nog voor me, die de grote van de rol met schilderijen aangaven. Na de oorlog wilden ze teruggaan naar Bali, maar mannen moesten– als ze onder de vijftig waren –zich melden bij het KNIL. Rudolf Bonnet, hun goede vriend en collega-schilder was al boven de vijftig en kon zo die dans ontspringen en is later terug kunnen gaan naar Bali. Mijn oom, nog onder de vijftig, had dan moeten vechten tegen zijn ‘eigen mensen’, de mensen waartussen hij had geleefd en zeer groot respect voor had gekregen. Willem en Maria Hofker zijn nooit meer teruggegaan. In Amsterdam hebben zij hun leven weer opgebouwd. Die stad werd zijn werkterrein en na verloop van tijd kwamen de opdrachten weer binnen en genoot Hofker als portrettist groot aanzien. In zijn geschilderde stadsgezichten kun je nog een zweem van het licht, en het kleurenpalet herkennen dat hij in Bali had ontwikkeld.’
De vele portretten die haar oudoom in de Jappenkampen heeft getekend, hebben de achternicht nooit losgelaten. ‘Ik heb altijd gedacht dat ik daar iets mee moest doen. Die tekeningen zijn ook vaak het allerlaatste portret dat er was gemaakt van mensen die in de kampen zijn overleden. Maar het was nog te groot voor mij. Later dacht ik dan. Ondertussen had ik wel alles gedocumenteerd wat ik over de kampen van mijn oom en tante kon vinden en overlevenden geïnterviewd en bezocht, tot in Frankrijk aan toe. Vele van hen zijn nu overleden. Toen ik vorig jaar werd benaderd door de auteur Jan Brokken die zijn nieuwe boek ging schrijven met de titel de De Kampschilders was ik reuze blij daaraan te kunnen meewerken. Willem en Maria Hofker, als ook Rudolf Bonnet hebben daar een rol in. Alle informatie die ik voor Jan Brokken en het boek beschikbaar heb gesteld, is gebaseerd op al mijn kennis en contacten die ik de laatste twee decennia heb opgedaan. Het bleek zelfs dat iemand die ik kende, als jongen van 15 jaar in het kamp had geschaakt met de vader van Jan Brokken. Heel bijzonder. Ik ben nu de laatste proeven aan het lezen. En zo blijf ik altijd maar bezig, en de wereld afzoeken naar het werk en informatie over het leven van Willem en Maria Hofker, om voor beide kunstenaars een compleet Hofker archief te maken.'
[2022]