De tweeduizend jaar oude tempel van Taffeh op de binnenplaats van het museum: 'Het oudste gebouw in Nederland', volgens Wim Weijland.
Nu bij het RMO: de tentoonstelling Nederland in het midden van de Middeleeuwen.
Wandelen met Wim Weijland (1966), directeur-bestuurder van het Rijksmuseum van Oudheden
‘Wij willen oude geschiedenis tonen die belangrijk is, maar onderbelicht’
Leiden is in 1575 de stad met de eerste universiteit van Nederland. Veel in het historische centrum ademt de academische geschiedenis uit, waarvan het museum van de kunsthistoricus Wim Weijland een onderdeel is. Een wandeling door zijn Rijksmuseum van Oudheden naar de middeleeuwse Burcht van Leiden.
Tekst & beeld van Koos de Wilt voor COLLECT
In zijn werkkamer liggen honderden diaraampjes verspreid over de grote vergadertafel, ‘Ik ben een hulpje van bibliothecaris’, zegt de directeur van het museum. ‘De dia’s behoren bij de collectie van 444 cameeën die we in 2022 aanschaften, een aankoop van zes miljoen dollar, de grootste aankoop ooit voor het museum. Het gaat om siervoorwerpen met een reliëf van keizerportretten, goden en dieren tot symbolen, spreuken en teksten. Het komt uit de verzamelaar Derk Content, een Amerikaan van Nederlandse komaf, en bevat naast de meest prachtige cameeën een enorm archief van honderden dozen vol met papieren, boeken, rekeningen, kodakdoosjes en foto’s, familiekiekjes en foto’s van de verzameling. Ik help als herkomstonderzoeker een beetje bij de ordening.’
Weijland staat op en wandelt vanaf zijn kantoor aan de Papengracht, de straat achter het museum, over naar de personeelsingang van het Rijksmuseum van Oudheden. Hij loopt vanuit opslagruimtes de expositieruimte binnen waar de cameeën uit de Content-collectie op hun allermooist worden tentoongesteld. Weijland: ‘Met wat we al hadden aan cameeën zijn we met deze nieuwe collectie van Content in een klap wereldtop op dat gebied, net zoals we dat al zijn op het gebied van Egyptische kunst.’
'We hebben al acht jaar geen stukken meer uit Egypte gekocht en al twaalf jaar lang niets uit het Midden Oosten.’
Verzamelen
Door het museum wandelend vertelt de museumdirecteur dat hij privéverzamelaar is van abstracte etnografische voorwerpen uit Oceanië en Afrika. ‘Ik kan als museumdirecteur geen archeologische voorwerpen kopen en ben terughoudend bij etnografica. Bij mijn eigen verzameling let ik ook goed op de herkomst bij oudere voorwerpen, bij objecten die de afgelopen jaar vijftig jaar zijn gemaakt voor ceremonies ben je vrij om te kopen. Als museum kopen we niet veel en we hebben onze ideeën over aankopen ook wat aangepast. We hebben al acht jaar geen stukken meer uit Egypte gekocht en al twaalf jaar lang niets uit het Midden Oosten.’ Op de laatste Tefaf konden we een mooie Romeinse buste kopen voor 650 duizend euro, een hiaat opvullend in de collectie, maar we hebben vrij resoluut besloten dat niet te doen. Voor dat geld zouden we namelijk enorm veel boeken kunnen kopen of belangrijke archieven waarbij de wetenschappelijke functie van het museum meer geschraagd wordt. En dat past bij de academische historie van het museum. Zo zijn al onze conservatoren gepromoveerd, misschien wel het enige museum van Nederland die dat kan zeggen. Wat we nog wel kopen is Nederlandse archeologie en stukken die te maken hebben met de doorwerking van de Oudheid in latere eeuwen en cultuur. Stukken bijvoorbeeld die in latere eeuwen het oude Rome verbeelden. Je moet je voorstellen dat we 120 jaar geleden dertig schilderijen van de negentiende-eeuwse schilder Lourens Alma Tadema hadden gekocht; dan waren we een compleet ander museum geweest. Maar we slibben dicht, zoals de rijksbouwmeester het enkele jaren geleden zei. We zijn aan het onderzoeken of we ruimte erbij kunnen krijgen in een van de belendende panden. Zo zouden we onze collectie de ruimte kunnen geven die het verdiend. Onze Egyptische kunst bijvoorbeeld zou wat ruimtelijker kunnen worden opgesteld en onze geweldige collectie glas en sierraden zouden dan op zaal kunnen komen.’
Teruggeven
Op de grote, voormalige binnenplaats van het museum wandelt de museumdirecteur langs de enorme, tweeduizend jaar oude tempel van Taffeh. Weijland: ‘Het oudste gebouw in Nederland, een tempel uit het Zuiden van Egypte die in de jaren zestig aan alle Nederlanders is geschonken toen tijdens de bouw van de Aswandam door ons museum reddingsopgravingen zijn gedaan in het gebied.’ Hoort zoiets eigenlijk wel hier? ‘Met claims om kunst terug te geven aan de landen van oorsprong heeft het museum nauwelijks te maken’, zegt de museumdirecteur. ‘In de afgelopen 23 jaar hebben we twee serieuze claims gehad, waarvan er een heeft geleid tot teruggave. In onze collectie bevindt zich nauwelijks voorwerpen uit voormalige Nederlandse koloniën en we hebben bijna geen beelden die met rituelen en voorouderverering te maken hebben, dit anders dan bij volkenkundige collecties. Wij krijgen wel regelmatig voorwerpen aangeboden waarvan niet duidelijk is wat de afkomst is. Die aanvaarden we niet, maar dragen we als een intermediair over aan de autoriteiten van het betreffende herkomstland. Kortgeleden hebben we een mooi stuk teruggeven aan de Turkse ambassadeur. Jammer, maar politiek begrijpelijk, dat er vervolgens in Turkse kranten komt te staan dat een Nederlands Nationaal museum een stuk teruggeeft, zo zit dat natuurlijk niet. We spelen dat juist heel zorgvuldig, juist vanwege de emotie. Ooit bood ik een stukje ornament aan van de Akropolis aan een Griekse ambassadeur. Dat was geen eigendom van het RMO, maar van een particulier die dat ooit als student had meegenomen en er later spijt van had gekregen. De ambassadeur was zichtbaar ontroerd. Ook hier werd het in de pers een verhaal over een Nationaal museum dat een stuk Akropolis teruggeeft, als een soort eerste stap van de teruggave van de Elgin Marbles door het British Museum aan Griekenland.
Wie weet nog dat er rond het jaar 1000 voor het eerst iets ontstond dat we nu herkennen als Nederland, met dorpjes en kerktorens en met eerste vormen van irrigatie.
Op de eerste verdieping wordt de laatste hand gelegd aan de tentoonstelling over het jaar 1000 in onze contreien. ‘Het is een vergeten periode die het verdiend om in de schoolboeken opgenomen te worden. In de tentoonstelling zijn stukken uit heel veel verschillende collecties van particulieren en musea te zien. Iedereen werkt graag mee, want zo’n tentoonstelling is nog nooit gemaakt. Wie weet nog dat er rond het jaar 1000 voor het eerst iets ontstond dat we nu herkennen als Nederland, met dorpjes en kerktorens en met eerste vormen van irrigatie. Ons gebied werd in die tijd geregeerd door de Duitse keizer Otto II die een Byzantijnse prinses trouwde en als keizerlijk echtpaar in Nijmegen resideerde. Wie weet dat nog? Net als bij deze expositie kiezen we ervoor tentoonstellingen te maken die niet de geschiedenis herkauwen, maar juist grote onderwerpen behandelen die onderbelicht zijn gebleven. Dus liever een tentoonstelling over de Romeinse keizer Domitianus dan over Julius Caesar. En eerder Byblos dan Pompeï.
Rapenburg
Weijland loopt zijn museum uit het Rapenburg op en vertelt over de geschiedenis van het museum, een verleden dat verbonden is met het wetenschappelijke karakter van de stad. ‘In 1818 werd Casper Reuvens hier in Leiden de eerste hoogleraar archeologie, er wordt beweerd dat hij de eerste van de wereld was. Tegelijkertijd werd hij benoemd als directeur van het archeologisch kabinet van de Universiteit van Leiden, de voorloper van dit museum. Het was in het begin nog een verzameling van 150 klassieke stukken, een achttiende-eeuws collectie die ooit is geschonken door de boeken- en schilderijenverzamelaar en verzamelaar van klassieke oudheden Gerardus van Papenbroeck. Met wat Egyptische stukken van de universiteit erbij was dat was het begin van de collectie. Maar het was vooral Koning Willem I, de eerste koning van het koninkrijk der Nederlanden, die voor de nieuwe natiestaat veel geld ter beschikking stelde om ook een soort British Museum te maken. Een voorbeeld was een aankoop in 1828 van een collectie van vijfduizend archeologische Egyptische stukken. Onze Etruskencollectie is ook in die tijd gevormd en begon met de overname van de volledige inhoud van een Italiaans museum van verarmde adel. Tussen 1828 en circa 1980 hebben we ook veel opgravingen uitgevoerd in Nederland waarvan spullen tot het jaar 1500 die van onder de grond komen bij ons in de collectie zijn beland. Dat is de basis ook van de huidige tentoonstelling over Nederland in het jaar 1000.’
De geschiedenis van het museum is verbonden is met het wetenschappelijke karakter van de stad.
Burcht van Leiden
Op de Breestraat, een zijstraat van het Rapenburg, wandelt Weijland langs een zeventiende-eeuws gebouw met gele vensters waar tot 1922 het RMO was gevestigd, een plek waar nu studenten wonen. Even verderop wijst hij naar het voormalige woonhuis van de eerste hoogleraar archeologie Casper Reuvens. Om iets te laten zien in Leiden wat te maken heeft met de tentoonstelling wandelt Weijland naar de Burcht van Leiden, het enige gebouw in de stad dat ouder is dan de stad zelf. Het is een bouwwerk waarvan al in de negende en tiende eeuw de eerste aanzet was gedaan voor de ‘Leitheriburch’. De burcht staat boven de stad op een kunstmatige heuvel en is een van de best bewaarde voorbeelden van een zogenaamd mottekasteel, een hoog middeleeuwse versterking op een motte, een afgeplatte aangelegde aarden heuvel. Sinds de veertiende eeuw heeft het al geen militaire functie meer en is het sinds de zeventiende eeuw een onderdeel van een stadspark. Weijland wandelt de stijle trap op naar boven en wandelt rondom de burcht waarbij hij uitkijkt over heel Leiden, eruit springend zijn de gotische Hooglandse kerk en bijvoorbeeld de Marekerk, een koepelkerk die de eerste protestante kerk was van Nederland.
Tot slot wandelt Weijland door smalle en glooiende straatjes en groene hofjes terug richting Rapenburg waar hij een biertje bestelt bij de kroeg tegenover het academiegebouw, het pand dat bekend is geworden als de plek waar de Soldaat van Oranje ooit woonde. Veel corporale studenten en een speciaal soort toeristen. ‘Je ziet veel buitenlanders hier, veel buitenlandse studenten die hier studeren en veel expats die hier en rond Den Haag wonen. Anders dan in Amsterdam struikel je niet over de massatoeristen. Hier komen mensen naartoe die willen zien dat dit een stad is met een bijzonder academisch verleden, een geschiedenis waar ook het Rijksmuseum van Oudheden een voorbeeld van is. Proost!’
Het Rijksmuseum van Oudeheden aan het Rapenburg in Leiden
De voordeur van het huis waar de eerste hoogleraar archeologie en de eerste directeur van het oudheidkundig museum ooit woonde.