top of page

'Het gaat mij eigenlijk om het sociale'

Hans Galjaard, hoogleraar humane genetica

 

Voor mij ligt wetenschap heel dicht bij kunst. De schoonheidsbeleving die je bij kunst kunt hebben zit ook in de wetenschap. Ik ben hoogleraar celbiologie en genetica en het is mij vaak overkomen dat ik -- als ik naar een cel of naar een model van een molecuul keek -- het gevoel had dat ik naar een prachtig schilderij keek.

Interview: Koos de Wilt voor Passie voor Kunst (2003)

Dan vroeg ik mij af hoe het nou werkte bij dat eiwitmolecuul en dan zag ik hoe alles samenviel met alles en dat -- als er iets mis ging -- het geheel dan als een kaartenhuis in elkaar stortte. Ik ben niet gelovig in de zin dat ik kerkelijk ben en dat ik alles vertaal naar in ‘door God geschapen’, maar als ik mij al die processen in de cel probeer voor te stellen, dan denk ik: ‘Mijn hemel hoe is het mogelijk!’

Wetenschap kun je -- net als kunst -- niet sturen. Wetenschap heeft geen ander doel dan het leren kennen van de werkelijkheid en je nieuwsgierigheid bevredigen als individuele onderzoeker. Het is niet zo dat je wetenschap kunt sturen in een maatschappelijke richting. Natuurlijk is het gewenst dat we Alzheimer oplossen, maar dat kun je niet afdwingen door de wetenschap daarop te richten. Er komt vaak een doorbraak op een heel ander gebied dan het gebied waar je het zou plannen. Het is niet uitgesloten dat de doorbraak in de kennis van geestelijke achteruitgang bij de mens vanuit de fysische chemie komt en niet uit de medische wereld. Mijn vakgebied bijvoorbeeld -- dat gaat over DNA -- is ook niet uit de biologie of geneeskunde voortgekomen, maar uit de fysica. Dat kun je niet sturen.

 

De behoefte aan mystiek is aangeboren en uiteindelijk kom je dan terecht bij religie en kunst

Matthäus Passion of eten

Kunst zit niet in de genen. De moderne mens is ongeveer 150.000 jaar oud. Als je dan ziet wat er behalve de resten zelf van deze mensen is gevonden, dan zijn dat dingen om vuur te maken, dingen om op jacht te gaan en om zich te verdedigen. De kunst komt pas heel laat in de ontwikkeling en dat begrijp ik ook wel: als het oorlog is, moet je knokken en eerst in je primaire levensbehoefte voorzien en dat is niet de cd van de Matthäus Passion. Die wil je nog wel ruilen voor eten.

Ik geloof wel dat de behoefte aan mystiek is aangeboren en uiteindelijk kom je dan terecht bij religie en kunst. Maar de behoefte aan kunst zelf is niet genetisch bepaald. Die is er niet vanzelf, maar moet je leren. Mijn moeder speelde wel viool, maar ik ben niet echt kunstzinnig opgevoed. Een vader van een schoolvriend gaf thuis concerten en cursussen hoe je naar schilderijen kon kijken. Mensen als hij heb je nodig om je te stimuleren als je jong bent. Je moet kinderen zoveel mogelijk de gelegenheid geven om kennis te maken met muziek. Je moet iemand die dertig of veertig is en al helemaal is gevormd, niet zeggen dat hij naar het Concertgebouw moet gaan.

 

Steeds kleiner denken

Het heerlijke van kunst is dat je absoluut weg bent van de dingen waar je mee bezig bent voor je vak, of in maatschappelijk opzicht even ontsnapt aan die eeuwige druk. Het genieten van kunst is vrij van competitie, van dat beoordelen en elkaar afslachten. Ik begrijp wel dat het bij het maken van kunst niet anders is en dat het daar natuurlijk ook oorlog kan zijn. En die competitie wordt steeds erger. Ik ben onder leiding van goede leermeesters -- en dat is het geheim van succes -- al op mijn 32e hoogleraar geworden en vond publiceren in een willekeurig medisch tijdschrift al mooi.

Nu worden mijn jonge medewerkers al lelijk aangekeken als ze niet in Nature of Science publiceren. De eisen die worden gesteld aan jonge mensen worden steeds hoger. Daarom hebben ze ook vaak geen verbreding meer. Vanwege de competitie en complexiteit moeten ze steeds kleiner en kleiner denken. De 150 mensen waarmee ik werkte zijn allemaal bezig met hun eigen gen of eiwit. Die zijn niet geïnteresseerd in de inbedding van hun werk in het totale sociale bestel, laat staan in de betekenis van kunst.

In zekere zin begrijp ik dat wel: die superspecialisatie moet, het kan niet anders. Dat geldt voor economen, juristen, voor medici en voor kunstenaars. Je kunt tegenwoordig ook moeilijk interdisciplinair praten. Het gevaar van superspecialisatie is echter dat niet meer aan het publiek en aan de geldgever is uit te leggen wat we nou met hun belastingcenten aan het doen zijn. En het wantrouwen dat dan ontstaat, wordt nog eens versterkt door zaken als mond- en klauwzeer – onderwerpen waarbij de overheid op grond van commerciële en politieke belangen adviezen van de wetenschap in de wind slaat. Met alle droevige gevolgen van dien.

'Hoewel veel deskundigen zeggen dat de Middeleeuwen geen verloren tijd was, geloof ik tóch dat het wél zo is. Mijn voorkeur gaat eerder uit naar Nederlandse en Vlaamse schilders uit de zestiende en zeventiende eeuw.'

Wie waren die mensen?
Door mijn werk heb ik samen met mijn vrouw ontzettend veel kunnen reizen. Zij heeft Frans gestudeerd en is uitermate geïnteresseerd in kunst. Zij was het die mij in eerste instantie altijd meesleepte naar musea. Zo ben ik wel twintig keer in Florence geweest om mee te gaan naar de Santa Croce-kerk waar dat kruis hangt dat mijn vrouw het absolute einde vindt. Samen hebben we ontzettend veel gezien. Gelukkig vergeet ik heel veel. Mijn vrouw zegt altijd: ‘Jij kunt aan een museum beginnen dat je al een paar keer gezien hebt. Het helpt allemaal niks, want voor jou is het allemaal nieuw.’ Om die reden heb ik op een gegeven moment maar een videoapparaat gekocht. Dan kan ik alles vasthouden.
Ik houd zeker niet van alle kunst. Ik weet bijna niets van moderne muziek en moderne kunst en ook religieuze voorstellingen zeggen me niet veel: al die mensen rond het kruis. Hoewel veel deskundigen zeggen dat de Middeleeuwen geen verloren tijd was, geloof ik tóch dat het wél zo is. Mijn voorkeur gaat eerder uit naar Nederlandse en Vlaamse schilders uit de zestiende en zeventiende eeuw. Ik ga heel graag in het Rijksmuseum de oude meesters bekijken. Mijn vrouw ziet dan of het mooi geschilderd is, ik kijk naar de voorstelling en probeer me het leven áchter het werk voor te stellen, bijvoorbeeld bij die mensen op een kermis op een schilderij van Pieter Breugel. Wie waren die mensen? Dat is mijn sociale belangstelling.

Dat heb ik ook in mijn werk. Als er uit onze afdeling of ergens anders een wetenschappelijke of technologische vernieuwing komt, denk ik al snel aan de consequenties voor patiënten of voor de maatschappij. Ik zie het vertalen van wetenschap naar wat het voor mensen betekent als een belangrijke taak. Juist als je bezig bent met zeer gespecialiseerde dingen, vind ik het leuk om het brede verband te zoeken. In mijn vak word ik gezien als een generalist, maar dat is in de huidige wereld natuurlijk heel relatief. Ik vind het interessant na te denken over geschiedenis en sociale structuren. Het lijkt wel dat naarmate mensen genetisch dichter bij elkaar staan, ze elkaar zien als grotere vijanden. Waarom is dat nou zo?

[2004]

cv

H. Galjaard (1935) deed zijn artsexamen en promotie (cum laude) in 1962 aan de Rijksuniversiteit Leiden. Na training en research in de radiobiologie in Harwell (Engeland) en het Medisch Biologisch Laboratorium RVO/TNO in Rijswijk, werd hij in 1965 lid van de voorbereidingscommissie o.l.v. prof. dr. A. Querido voor een nieuwe medische faculteit in Rotterdam. In 1966 werd hij daar lector celbiologie en in 1968 hoogleraar en afdelingshoofd. Deze positie heeft hij tot 1993 bekleed, met als voornaamste onderzoeksthema’s de moleculaire en celbiologische oorzaken van lysosomale stapelingsziekten en neurodegeneratieve ziekten. Daarnaast hield hij zich bezig met de ontwikkeling en toepassing van nieuwe (micro)methoden voor prenatale diagnostiek van erfelijke stofwisselingsziekten. In 1980 werd een nieuwe afdeling klinische genetica van het academisch ziekenhuis opgericht, waarvan Galjaard afdelingshoofd werd. Deze afdeling heeft thans circa 180 medewerkers en verricht jaarlijks voor zo’n 12.000 patiënten prenataal en postnataal chromosoomonderzoek, biochemische diagnostiek en DNA-analyse, geeft erfelijkheidsvoorlichting en onderzoekt de psychosociale aspecten van voorspellend erfelijkheidsonderzoek. Galjaard was consultant voor de UNFPA en de WHO en werd in 1998 benoemd tot lid van de International Bioethics Committee van de UNESCO. Naast zijn wetenschappelijk werk heeft Galjaard veel advieswerk verricht en droeg hij bij aan vele radio- en televisieprogramma’s over uiteenlopende wetenschappelijke en maatschappelijke onderwerpen. Naast bijdragen aan circa 100 wetenschappelijke boeken, schreef hij enkele monografieën, waarvan Het leven van de Nederlander (1981) en Alle mensen zijn ongelijk (1994) bij het algemene publiek het bekendst zijn.

Boek over wat professionals hebben met kunst

Voor het boek ‘Passie voor kunst’ en het AVRO-televisieprogramma ‘Liefhebbers’ interviewde Koos de Wilt prominente Nederlanders uit de wetenschap, politiek, het bedrijfsleven over de kunst.

bottom of page