top of page

Kunstenaar Masha Trebukova over haar kunst
‘Het kunstwerk heeft zijn eigen leven’

Ze is opgeleid in de Sovjet-Unie en kreeg les volgens de strenge principes van het regime. Sinds enkele jaren woont en werkt de kunstenares Masha Trebukova (1962) in Nederland. Koos de Wilt sprak met haar over het maken van kunst en wat het doet.  

De Sovjet-Unie was met 250 miljoen inwoners groot en had slechts enkele academies voor schone kunsten, waar jaarlijks niet meer dan  enkele honderden kunstenaars afstudeerden. Dat was de hele kunstwereld in de toenmalige Sovjet-Unie. In zekere zin kun je zeggen dat daarnaast ternauwernood kunst bestond en er weinig kans was te leven van de kunsten. Ik heb zelf tussen 1974 en 1980 de Moscow Secondary Art School gedaan, dat is  kunstonderwijs voor kunstbegaafde kinderen waar je op heel vroege leeftijd naar toe gaat. Op die school doe je een gewone schoolopleiding en tezelfdertijd je kunstopleiding. Deze instelling was heel erg academisch en dat lijkt op dit moment nog veel meer een geval te zijn dan in mijn tijd. Aansluitend heb ik nog zes jaar  het Surikov Institute of Art gedaan met als specialisatie hedendaagse kunst en grafiek. Toen ik daar studeerde in de jaren tachtig was het socialistisch realisme nog de enige kunstvorm die bestond. Er kan veel negatiefs over gezegd worden, maar ik heb er ook wel veel geleerd. Ik kan daardoor steeds kiezen of ik bepaalde technieken en kennis wel of niet wil toepassen. Ik doe bijvoorbeeld nog steeds af en toe portretten. Eigenlijk is dat vergelijkbaar met muziekonderwijs; daar leer je als basis ook vooral je vingers te beheersen voordat je mag gaan interpreteren. Bij beeldende kunst is het minder opvallend voor een minder voorbereid publiek.

Repin vertegenwoordigde de icoonachtige kunst waar we  naar moesten streven. Doel was dat we allen leerden tekenen zoals hij. Kunst moest dus niet alleen een weerspiegeling zijn van sociale omstandigheden, maar moest ook een sociale opdracht vervullen.

Mensen kijken naar een Mondriaan en zeggen dan: “Dat kan ik ook”. Ze bekijken dan alleen een oppervlak en maken geen onderscheid in kwaliteit tussen twee abstracte schilderijen. Ik zie dat meteen, maar dat is ook gewoon een kwestie van opleiding en ervaring. Ik merk direct of een kunstenaar professioneel of niet-professioneel is. Ik heb twaalf jaar kunstonderwijs gehad en dat is natuurlijk heel lang. Als je in Rusland kunsten, literatuur, theater of muziek studeerde, dan waren dat ideologische opleidingen. Repin vertegenwoordigde de icoonachtige kunst waar we  naar moesten streven. Doel was dat we allen leerden tekenen zoals hij. Kunst moest dus niet alleen een weerspiegeling zijn van sociale omstandigheden, maar moest ook een sociale opdracht vervullen. Het moest niet alleen plezier brengen, maar ook een bepaald doel dienen. Ik vond dat verschrikkelijk, maar ik kon er niet omheen, want je hele toekomst hangt ervan af. Wanneer je het niet deed, kreeg je geen diploma en had je niks.

'Sommige mensen probeerden niet-figuratieve kunst te maken en dat was voor mij echt een openbaring. Ik dacht toen: “Wow, dat kan dus ook!'

Je moest van die idiote dingen leren waar niemand iets van kon begrijpen. Maar je had geen keuze . Een markt bestond niet, dus kunst maken en ook verkopen kon niet. Maar zelfs als je de opleiding afmaakte, dan kon je maar nauwelijks van de opdrachten leven. Je kreeg je opdrachten van het centrale opdrachtenbureau. Die verdeelde de kunst die gemaakt moest worden voor de bestaande instellingen en staatsbedrijven, die een bepaald percentage van hun budget aan kunst moesten besteden. Afhankelijk van het bedrijf bestelden ze dan een genre-schilderij van een kok, een loodgieter of arbeiders en fabrieken. In begin ben je freelance kunstenaar, een vaste baan kreeg je pas na twintig jaar. Dan moest je met zo’n opdracht eerst verschijnen met een schets, vervolgens met een half werk en uiteindelijk met het eindresultaat. Het was heel erg! Je kon niks doen, maar je moest toch leven.

Door toeval ben ik spoedig terechtgekomen in Cheluskinskaja, een huis waar grafici konden samenkomen en waar je twee maanden kon wonen en werken. Daar ben ik in totaal vier keer geweest en daar ontmoette ik mensen uit heel de Sovjet-Unie die verschillende dingen deden. Vaak mensen met veel ervaring. Ik heb in die acht maanden meer geleerd dan in de twaalf jaar op school en de academie. Sommige kunstenaars probeerden niet-figuratieve kunst te maken en dat was voor mij echt een openbaring. Ik dacht toen: “Wow, dat kan dus ook!” De eerste twee jaar na mijn afstuderen kon ik niks meer en zat helemaal vast. En ik was daar niet alleen in. Het grootste deel van mijn studiegenoten doet zelfs niks meer met hun  kunstopleiding. Die hebben de kans gekregen om andere dingen te doen.Veel mannen zijn in het bedrijfsleven gegaan en sommige vrouwen hebben kinderen gekregen en zeggen dat zij geen tijd meer hebben. 

'Er bestaat geen verdeling in figuratieve en non-figuratieve kunst. Er is alleen goede en slechte kunst met daartussen veel grijs. En eigenlijk kun je ook niet zeggen “goed en niet goed”, want dat is een kwestie van smaak. Ik kan alleen maar zeggen: “Ik vind het boeiend of niet, professioneel of niet-professioneel.” 

Soms weet ik wat ik wil, maar meestal niet. Dat komt, denk ik, omdat ik vrouw ben. Dat klinkt niet erg feministisch, maar ik denk dat concentreren voor vrouwen moeilijker is dan voor mannen. Dus om een idee vast te houden van het begin tot het eind, dat kan ik niet en dat vind ik ook oké. Ik moet meer luisteren naar hoe het gaat, dan naar wat ik wil. Het kunstwerk heeft zijn eigen leven. Ik moet met het kunstwerk ergens samenkomen en dat kan ik niet afdwingen. Het is heel subtiel en heel persoonlijk. Ik denk niet dat dit het recept is om kunst te maken. Dat is voor iedereen anders. Ik weet ook nooit wat er morgen gebeurt. Ik kan morgen compleet veranderen en daarnaast weet ik ook dat ik niks kan leren. Ik begin iedere morgen opnieuw, alsof ik helemaal niks weet. Ik kan alleen leren om geduldig te zijn en af te leren om te lang te blijven doorwerken. 

 

Tot zes jaar geleden schilderde ik acht tot tien schilderijen per maand. Tegenwoordig ben ik tevreden met vier per maand. Ik heb een theorie dat visuele kunst een ruimtekunst is waarvoor je heel weinig tijd nodig hebt om het te ervaren in vergelijking met muziek en theater. Maar hoe meer je kijkt, hoe meer tijd je nodig hebt om dingen te ontcijferen. Al die tijd die eronder zit, al die lagen eronder werken ook nog door terwijl deze in feite  onzichtbaar zijn geworden door de lagen die erop liggen. In een schilderij dat in één laag geschilderd is of toevallig zo bedacht was, mis ik ook altijd de diepte. 

Die tijd en de arbeid die erin is gaan zitten voel je als je het werk ziet. Die zie je heel sterk bij Georges Rouault. Hij heeft niet zoveel gemaakt, maar aan wat hij gemaakt heeft, kun je niet alleen zien hoeveel tijd hij erin gestoken heeft, maar ook de verschillende momenten die in een schilderij thuishoren: de contrasten, de zachte en sterke kleuren, de vormen en de tonen. Zijn afbeeldingen kunnen zwart-wit afgebeeld zijn, maar blijven een sterke concentratie van visuele ervaring geven. Dat werkt als een magneet op mij. Als ik zijn werk in het museum tegenkom, word ik erdoor aangetrokken en moet ik het zien. Het is allemaal figuratief, maar eigenlijk ook heel abstract. Hij bleef heel academisch werken in een tijd dat daar juist afscheid van werd genomen. Hij was bezig met zijn eigen idee. Het proces was voor hem belangrijker dan het uiteindelijke werk. En dat geldt voor mij ook. 

 

Ik merk dat als ik een tentoonstelling bezoek, ik het idee heb dat heel weinig kunstenaars nog genieten van het schilderen zelf, van het proces van het creëren. Het ziet er vaak uit alsof schilders het heel snel maken, om van het schilderij af te zijn. Oude meesters zijn daarom voor mij nog steeds de grootste bron van inspiratie en dan vooral Vermeer. Hij schilderde ideaal. Je kunt er niets aan toevoegen of eraf halen. Het is zo vol, zo volledig. Zijn compositie was ideaal, het licht was ideaal, de verhouding van de hoeveelheid verf en het licht.

Ik bedenk nu dat in het Poesjkin-museum in Moskou het schilderij 'Haman en Ahasveros te gast bij Ester' van Rembrandt hangt. Een klein schilderij; heel mysterieus en bijna abstract. Je hoeft je daarbij geen vragen te stellen, want die zijn toch niet te beantwoorden. Het is niet zoals bij Repin waar geen mysterie in zit en waar alles een soort stripverhaal is. Bij Rembrandt is het tegelijkertijd ideaal en niet toegankelijk. Wat voor mij heel belangrijk is, is dat je er ook heel weinig van de kunstenaar in ziet. De kunstenaar is niet identificeerbaar. Het is geheel geabstraheerde kunst. Dat hebben Vermeer en Rembrandt, maar ook bijvoorbeeld Francis Bacon. 

 

'Iedereen ervaart de wereld subjectief en iedereen denkt dat wat hij ziet en ervaart objectief is, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo. De kunstenaar kan met zijn subjectiviteit een realiteit afbeelden die voor de toeschouwer objectiveerbaar wordt.'

Iedereen ervaart de wereld subjectief en iedereen denkt dat wat hij ziet en ervaart objectief is, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo. De kunstenaar kan met zijn subjectiviteit een realiteit afbeelden die voor de toeschouwer objectiveerbaar wordt. Niemand zal ontkennen dat de wereld van Bacon heel subjectief is, maar toch is die heel echt, heel reëel. De kunstenaar is er geweest, maar is geen deelnemer. De kunstenaar neemt niet deel aan al het gedoe, maar observeert alleen maar. Ook bij de zelfportretten van Rembrandt is dat zo. Hij is er alleen als kijker. Alles bestaat al in de wereld. Je hoeft daar als kunstenaar niets meer aan toe te voegen. Je moet het alleen maar ontcijferen als schilder, als componist of als wetenschapper. Je moet alleen ogen zijn en hoeft niets meer te bedenken. Het is niet bedacht, niet verzonnen, maar echt. Wat nieuw is, is dat je het op eindeloze manieren kunt ervaren. Je laat mensen zien dat iets bestaat, maar wat nog niet was opgeschreven of afgebeeld. Het publiek herkent en kent het. Als het een goede schilder is, zoals Marlène Dumas, dan zie je na de tentoonstelling alles en iedereen als door haar geschilderd. Je herkent iets dat al bestaat! Dat is vergelijkbaar met de ervaring van mensen die het impressionistische doek zagen waarop Monet de ochtend afbeeldde in vreemde kleuren. In eerste instantie was dat vreemd, maar toen de mensen naar buiten keken, zagen ze dat het echt zo was! Dat is wat kunst doet, het verbreedt de ervaring in het leven en maakt je rijker.

Koos de Wilt, 12 september 2002

Masha Trebukova, Russian red II, oil, collage on canvas, 60x80 cm, 2003

Repin vertegenwoordigde de icoonachtige kunst waar we  naar moesten streven. Doel was dat we allen leerden tekenen zoals hij. Kunst moest dus niet alleen een weerspiegeling zijn van sociale omstandigheden, maar moest ook een sociale opdracht vervullen. Het moest niet alleen plezier brengen, maar ook een bepaald doel dienen. Ik vond dat verschrikkelijk, maar ik kon er niet omheen, want je hele toekomst hangt ervan af. Wanneer je het niet deed, kreeg je geen diploma en had je niks.

"Ik bedenk nu dat in het Poesjkin-museum in Moskou het schilderij 'Haman en Ahasveros te gast bij Ester' van Rembrandt hangt. Een klein schilderij; heel mysterieus en bijna abstract. Je hoeft je daarbij geen vragen te stellen, want die zijn toch niet te beantwoorden."

Haman by Hester en Assueer te gast, Rembrandt (1660), 73x94cm, Poesjkinmuseum

Bij de zelfportretten van Rembrandt is hij er alleen als kijker. Alles bestaat al in de wereld. Je hoeft daar als kunstenaar niets meer aan toe te voegen. Je moet het alleen maar ontcijferen als schilder, als componist of als wetenschapper. Je moet alleen ogen zijn en hoeft niets meer te bedenken. Het is niet bedacht, niet verzonnen, maar echt. Wat nieuw is, is dat je het op eindeloze manieren kunt ervaren. Je laat mensen zien dat iets bestaat, maar wat nog niet was opgeschreven of afgebeeld. Het publiek herkent en kent het.

"Georges Rouault heeft niet zoveel gemaakt, maar aan wat hij gemaakt heeft, kun je niet alleen zien hoeveel tijd hij erin gestoken heeft, maar ook de verschillende momenten die in een schilderij thuishoren: De contrasten, de zachte en sterke kleuren, de vormen en de tonen."

George Rouault, The Old King, 1937
Carnegie Institute Museum of Art, Pittsburgh

bottom of page