top of page
DSC02308.jpg
DSC02322.jpg

‘De prentkunsten beschouwden de Japanners zelf niet als hoge kunst’, legt de handelaar uit in de galerie met uitzicht op Rapenburg. ‘Hoge kunst was schilderkunst en lakkunst, kunst die verbonden was aan het hof. Prenten waren een typische middenstandskunst. Deze middenstand was veel groter en verschrikkelijk veel rijker dan de elite, de samoerai klasse.'

Chris Uhlenbeck van Hotei Japanese prints

‘Zeldzaamheid is onbelangrijk, het gaat alleen om kwaliteit’ 

Interview en foto's van Koos de Wilt

 

In de Westerse kunst zijn twee dingen belangrijk: het mag niet te commercieel zijn en het moet zeldzaam zijn. Bij Japanse prenten spelen die zaken volgens Chris Uhlenbeck totaal niet: ‘De Japanse prentkunst was altijd hypercommerciële kunst, geen l’art pour l’art. Uitgevers lazen de markt en vertelde vervolgens aan de kunstenaar waar de prent over moest gaan. Die maakte een ontwerp waarmee de uitgever aan de slag ging. Die zocht een bloksnijder aan en een drukker. Prenten werden altijd in hoge oplage gemaakt, in totaal misschien wel 1,5 miljard prenten. Zeldzaamheid is geen belangrijk element in de prijsvorming. Van de kunstenaar Hiroshige wordt gezegd dat hij tijdens zijn leven tussen de 7,5 en 9,5 duizend ontwerpen moet hebben gemaakt waar vervolgens weer duizenden prenten van werden afgedrukt. Voor een mooi exemplaar van ‘De grote golf’ van Hokusai betaal je zo een miljoen euro, een prent dus waar er nog wel honderden afdrukken in oploop zijn. In een jaar worden daar zo zes of zeven van geveild in de wereld.’ 

‘Japanners waren aangenaam verrast dat Europese kunstenaars zo vielen voor Japanse prenten.’

De prijsverschillen zitten ‘m dus in de kwaliteit van de prent, volgens de handelaar in Japanse prenten: ‘Het is de rol van de handelaar te bepalen wat goed en slecht is voor de klant. Ik doe dat nu 36 jaar en merk dat het aanbod begint te slinken en dat de concurrentie moordend is. Prenten zie je op dit moment niet veel meer bij de grote veilinghuizen en dat komt simpelweg omdat er te weinig van hoge kwaliteit op de markt komt. Het gevolg daarvan is dat ook het specialisme is verdwenen bij de veilinghuizen. Voor de handel is dat een positieve ontwikkeling omdat die de kopers kan gidsen door het mijnenveld van de Japanse prentkunst.’ 

Volgens Uhlenbeck is Londen het belangrijkste academische centrum van Japanse prenten. Het British Museum maakt de beste tentoonstellingen. Commercieel is New York de plek waar je moet zijn. Het grootste aanbod van boeken over Japanse prentkunst wordt volgens de handelaar hier in Leiden gemaakt. Hier zijn belangrijke collecties, ook van boeken. Het is ook de enige plek waar je Japanoloog kunt worden en er is het Japanmuseum Sieboldhuis. Chris Uhlenbeck is van oorsprong wetenschapper, antropoloog met specialisatie Afrika. Toen zijn aanstelling bij de universiteit eindigde in de jaren tachtig, werd hij handelaar in Japanse prenten. Daarnaast werd hij uitgever van Japanse boeken en maakt tentoonstellingen voor bijvoorbeeld het Museum van Volkenkunde, de Kunsthal, het Van Gogh Museum en het privémuseum Nihon no hanga in Amsterdam. Dat doet hij ook hier bij het Japanmuseum Sieboldhuis, de plek waar ook de kunsthandel is gevestigd. Hier kwamen aan het eind van de negentiende eeuw duizenden Japanse prenten binnen de collectie van Jonkheer Philipp Franz von Siebold, de grondlegger van Japanse studiën in Leiden, zoals een gedenkplaat op het museum vertelt. Uhlenbeck: ‘Het was in die tijd een exodus van Japanse kunst. In het Museum of Fine Arts in Boston zijn er zo’n 90 duizend prenten. Japanners waren aangenaam verrast dat Europese kunstenaars zo vielen voor Japanse prenten. Rond 1900 kochten Japanse musea daarom ook al Manet, Monet en Van Gogh, kunstenaars die zich hadden laten beïnvloeden door Japanse prenten. Het streelde het ego van de Japanners dat Van Gogh zo’n 660 prenten in zijn had. Pas na de zeventiger jaren van de vorige eeuw zijn Japanners begonnen met het terugkopen van hun kunst. Dat is de tijd dat ik begon als handelaar. Nu is het tweerichtingsverkeer. Er komt evenveel uit Japan als er weer terugkomt.’ 

'Voor een mooi exemplaar van ‘De grote golf’ van Hokusai betaal je zo een miljoen euro, een prent dus waar er nog wel honderden afdrukken in oploop zijn.'

‘De prentkunst beschouwden de Japanners zelf niet als hoge kunst’, legt de handelaar uit in de galerie met uitzicht op Rapenburg. ‘Hoge kunst was schilderkunst en lakkunst, kunst die verbonden was aan het hof. Prenten waren een typische middenstandskunst. Deze middenstand was veel groter en verschrikkelijk veel rijker dan de elite, de samoerai klasse. Veel Japanse prentkunst komt uit Edo, een stad die rond 1600 uit het niets is gesticht en rond 1800 een van de grootste steden van de wereld werd met een miljoen inwoners. Hier hadden kooplieden hun eigen kunst- en amusementscultuur. Rond 1660 begon de prentkunst zich daar te ontwikkelen met prenten van mooie vrouwen, erotica en in beperkte mate afbeeldingen van acteurs. Die prenten werden gekocht door mannen die een bezoek hadden gebracht aan de geisha’s, de courtisanes in Yoshiwara, het uitgaansgebied met theehuizen en bordelen. Het waren dus een soort pin-ups. Het was verboden kunst, ondergrondse kunst die werd gedoogd. Het werd ook nooit opgehangen. Het was zeker geen smoezelige kunst, je kunt het eerder associëren met de literaire cultuur. Het is met eenzelfde techniek gemaakt als de boekdrukkunst. Chique middenstanders kochten naast prenten ook zeer chique boekjes met erotica. Die waren technisch fenomenaal. Die boekjes kosten tegenwoordig zomaar 200 a 300 duizend euro. Aan het eind van de negentiende eeuw vonden machthebbers dat zo’n gereglementeerde bordelenwijk niet meer paste, omdat men dat in Europa onfatsoenlijk vond.’ 

 

'Prenten waren een typische middenstandskunst. Deze middenstand was veel groter en verschrikkelijk veel rijker dan de elite, de samoerai klasse.'

Vanaf 1830 ontstonden landschapsprenten en de natuurprenten. Op tafel twee prenten van landschappen van Ando Hiroshige (1797-1858) uit dezelfde serie Honderd beroemde gezichten op Edo uit 1857. ‘Bloeiende irissen te Horikiri’ en de beroemde ‘Plotselinge avondregen bij de Grote Brug van Atake’, het beeld dat Vincent van Gogh in 1887 inspireerde tot een schilderij. Links onderaan op beide prenten een teken van de uitgever en rechtsboven de datum en een censuurstempel die aangaf dat de kunst verkocht mocht worden. Uhlenbeck: ‘Waar ik naar kijk, is de kwaliteit van de druk en de maten van het blad. De kwaliteit van latere staten wordt steeds slechter. De houtblokken beginnen dan te slijten. De kleuren zijn heel belangrijk, die vervangen als het teveel aan licht is blootgesteld. De prijs van zo’n prent was in de tijd zelf het equivalent van twee avondmaaltijden. De ‘Plotselinge avondregen’ bood ik op de PAN aan voor 55 duizend, een prachtige prent van een iets latere staat. Voor de eerste staat, in goede conditie betaal je zo’n 200 duizend euro en voor latere zo’n 10 en 25 duizend. Bloeiende irissen stelt een beroemde plaats voor in Edo. Dit kochten mensen als souvenir bij een bezoek aan de stad. Bijzonder aan de compositie is dat de bloemen naar de voorgrond staan en je daardoorheen naar het landschap kunt kijken waardoor je diepte krijgt. Daar vielen de impressionisten voor. Dat maakt de prenten ook zo modern. Deze prent kost 7.000 euro.’

Hotei Japanese prints 

Rapenburg 19

2311 GE Leiden

www.hotei-japanese-prints.com

[2019]

scan004.jpeg
Ôhashi Atake no yûdachi.jpeg
IMG_9642.jpeg
IMG_9643.jpeg

'Een beroemde prent ‘Plotselinge avondregen bij de Grote Brug van Atake’, is het beeld dat Vincent van Gogh in 1887 inspireerde tot een schilderij.'

bottom of page