top of page

Voor het gerenoveerde Rijksmuseum was het restauratieatelier al zeven jaar bezig met het opknappen van objecten die soms een eeuw in het depot hadden gestaan. Tableau nam een kijkje bij het restauratie atelier. Koos de Wilt voor Tableau

In het gebouw aan de Hobbemastraat werkt een internationaal gezelschap van 35 vakmensen. Ze houden zich er bezig met eeuwenoude en vaak wat versleten objecten, maar het restauratie atelier van het Rijksmuseum zelf is gevestigd in een hypermodern gebouw. Het is ontworpen door het Spaanse architectenbureau Cruz y Ortiz, dat ook verantwoordelijk was voor de grootscheepse verbouwing en renovatie van het hoofdgebouw van het nieuwe Rijksmuseum. Naar binnen komen is niet eenvoudig. Identiteitspassen, beveiliging en een paar deuren. Niets wordt aan het toeval overgelaten. Achter de deuren is dan ook voor kapitalen aan kunst te vinden. Eenmaal binnen is de sfeer overal hartelijk en open. Mannen, maar ook veel vrouwen in opvallend bij de tijd kleding die in opperste concentratie zitten gebogen over hun schilderijen en meubels en de documenten waarop ze hun keuzes baseren. Rust is het meest passende woord hier. Nergens wordt over een nacht ijs gegaan. Niets gebeurt hier omdat de restaurator dat nu eenmaal mooi vindt. Alle keuze zijn weloverwogen gedocumenteerd en wetenschappelijk verantwoord. Net als de eclectische interieurs waarin de oude meesters en oude meubelen in onze tijd hun plek weten te vinden in hippe interieurs van rijke Amerikanen, zo is ook de sfeer in het restauratieatelier. Door driehoekige erkers en het getande dak valt licht uit het noorden binnen. Het licht dat restauratoren het liefst hebben. Hypermoderne tinten in grijs, strakke meubelen, computers en onbegrijpelijke apparaten vullen de ruimte. Een heerlijke plek om te zijn. En overal schilderijen die in verschillende fases van gereedheid zijn. Bij sommige zijn vorige restauratielagen eraf geschraapt en lijkt het schilderij geruïneerd en in andere gevallen vraag je je als leek af: wat moet hier nog aan gebeuren?

‘Je kunt altijd wel doorgaan met restaureren. Het lijkt in die zin wel het schilderen van de Eiffeltoren. Je bent er nooit klaar mee.’ - Taco Dibbets, directeur collecties Rijksmuseum

Nieuwe rol musea

Musea hebben een andere plek in de maatschappij dan toen ze werden gesticht in de negentiende eeuw, zo weet ook Taco Dibbits, directeur collecties van het Rijksmuseum. Hij ervaart in de praktijk hoe het publiek een museum waardeert en hoe die waardering verandert. ‘Ik kom mensen tegen die naar Madrid zijn geweest en het Thyssen-Bornemisza geweldig vinden, maar het veel grotere Prado, de moeder aller kunstmusea, noemen ze niet. Dat komt omdat het Thyssen behapbaar is. Mensen worden er niet overstelpt door het aanbod.’ Ook het Rijks is meegegaan met de tijd. Het museum zal na tien jaar verbouwen en renoveren een behapbaar museum worden met een nieuwe opstelling van de collectie. ‘Stonden in het oude museum elfduizend objecten, en nog eens negenduizend in depot, in het nieuwe museum tonen we zo’n achtduizend stukken. We kiezen voor less is more. Dat betekent dat we vaker tentoonstellingen uit de eigen collectie samenstellen om de rijkdom ervan te tonen.’

Het idee van de nieuwe opstelling komt van Henk van Os en Ronald de Leeuw, voormalig hoofddirecteur van het Rijksmuseum. Zij wilden dat de bezoeker een wandeling door de tijd kon maken waarbij objecten en schilderijen van allerlei aard, maar uit een zelfde tijd, bij elkaar getoond worden. In het oude museum was de opstelling georganiseerd naar onderwerp, zoals dat gebruikelijk was voor musea: schilderijen bij schilderijen, kunstnijverheid bij kunstnijverheid en geschiedenisvoorwerpen bij geschiedenisvoorwerpen. Het specialisme bepaalde de opstelling van het museum en de zoeker moest zelf in het hoofd een verbinding leggen tussen de meubels in de ene zaal en het aardewerk of glaswerk in de andere zaal. Of bedenken wat er in een periode tezelfdertijd in Frankrijk, Engeland of Italië werd geschilderd.

 

‘Het kan toch niet zo zijn dat we in Nederland geen Delfts aardewerk meer zouden kunnen restaureren?’

Restauratieprogramma

In de aanloop naar de Grand Opening op 13 april 2013 stelde het Rijksmuseum een restauratieprogramma op waarbij zaal voor zaal bekeken werd hoe de stukken zich tot elkaar verhouden in de nieuwe opstelling. Dibbits, die leiding geeft aan de conservatoren en restauratoren, zegt: ‘Bij alle objecten die we wilden plaatsen hebben we de vraag gesteld wat we moesten restaureren. Het kan gebeuren dat objecten, die al honderd jaar in depot hebben gestaan, helemaal verkleurd zijn en naast een schilderij uit de eregalerij komen te hangen dat kortgeleden tiptop is gerestaureerd.’ Waarmee Dibbits maar wil zeggen dat er werk aan de winkel was voor zijn restauratieateliers. ‘Er zal in de nieuwe opstelling geen scheiding meer zijn tussen kunst en geschiedenis, mooie objecten en objecten met een historisch verhaal. Met uitzondering van de boekenkist van Hugo de Groot zijn de objecten én mooi én hebben ze een geschiedverhaal te vertellen.’

Van alle markten thuis

Het Rijksmuseum beschikt over restauratie-ateliers op vrijwel alle verzamelgebieden van het museum: papier (prenten, tekeningen) en fotografische materialen, boeken en boekbanden, meubels, textiel, metalen, glas, ceramiek en steen, scheepsmodellen, en schilderijen en schilderijlijsten. Dibbits is een groot voorstander van restaureren in eigen huis. ‘Het Louvre heeft geen eigen restauratie atelier en huurt restauratoren in die allemaal hun eigen stempel willen drukken. Dan is er geen consistentie en bouw je geen ervaring op.’ Sponsors hebben het mogelijk gemaakt dat de restauratoren van het Rijksmuseum werken met de meest geavanceerde apparatuur. Die wordt gebruikt om kunsttechnisch onderzoek te doen en relevante kennis te verzamelen over een object dat gerestaureerd moet worden. Met de Hirox-microscoop kan bijvoorbeeld het oppervlak bestudeerd worden zonder een monster te nemen.

 

‘Wat ik van Ernst van de Wetering van het Rembrandt Research Project heb geleerd is dat het allerbelangrijkste bij restaureren is dat je niet arrogant bent. Dat je niet snel zegt: zo heeft de schilder het bedoeld.’

Hoofd Conservering & Restauratie Robert van Langh is zelf in Antwerpen opgeleid als goud- en zilversmid en volgde de opleiding tot metaalrestaurator aan het Nationaal Hoger Instituut voor de Schone Kunsten in Antwerpen. ‘Iedere restaurator wil met deze collectie werken,’ meent hij. Niet alleen de collectie is indrukwekkend ook de restauratie ateliers worden internationaal bewonderd. ‘Martin Jürgens is bijvoorbeeld een toonaangevend fotorestaurator, maar toen er bij ons een vacature vrijkwam reageerde hij daar meteen op. Toen ik hem vroeg naar zijn beweegredenen, antwoordde hij: “Omdat jullie collectie fenomenaal is en dan bedoel ik niet alleen de fotocollectie.”’

 

Restaureren heeft wel iets weg van het schilderen van de Eiffeltoren, volgens Taco Dibbits, ‘Je bent er nooit klaar mee.’ Tijdens zijn carrière heeft het vak een enorme emancipatie doorgemaakt; het is van een ambacht veranderd in een wetenschappelijk vak waar door natuurwetenschappelijk onderzoek enorme kennis is opgebouwd. Van Langh kijkt verder terug in de tijd: ‘De 16e-eeuwse Italiaanse kunstenaar Cellini had een beeld uit de Oudheid gevonden en schreef in zijn dagboek dat hij het een hoofd, armen, voeten en een adelaar had gegeven en er de naam Ganymedes opgeplakt. Daar kan een restaurator zich nu niets meer bij voorstellen. Het belangrijkste voor ons is dat de objecten die we beheren niet vervallen. We kunnen nooit alles wat we willen restaureren. De urgentie is dat er nú iets gedaan moet worden om te voorkomen dat een onomkeerbaar verval optreedt.’

 

‘Het is van een ambacht veranderd in een wetenschappelijk vak waar door natuurwetenschappelijk onderzoek enorme kennis is opgebouwd.’

 

Op de vraag hoe ingrijpend je mag restaureren, antwoordt Dibbits dat je niet arrogant mag zijn. ‘“Zó heeft de schilder het bedoeld”, mag je niet snel zeggen. Bij elk object dat je restaureert moet je vragen stellen en geen dogmatisch standpunt innemen. Meubels zijn gebruikt, schilderijen hebben alleen aan de muur gehangen. Dat vraagt om een andere restauratieopvatting. Bij meubels wil je eerder tonen dat een object een geschiedenis heeft. Poten breken af, stoelen krijgen een andere bekleding, dat levert een andere restauratie-ethiek op. Bij een schilderij gaat het eerder om de rust in het beeld, zodat de toeschouwer zich op de voorstelling kan concentreren. In Italië was het een tijdlang gewoonte om een beschadiging in een schilderij aan te geven met dunne streepjes. Maar dan gingen mensen daar weer naar kijken en vroegen ze zich af wat die streepjes eigenlijk voorstelden.’

Hoofd Conservering & Restauratie Robert van Langh

Ige Verslype,

restaurator schilderijen

rijksmuseum-logo.png

RESTAURATIE VAN VERMEERS BRIEFLEZENDE VROUW

‘Wat Vermeer hier deed was uniek en bizar…’

'Ik heb hele bijzondere zeventiende-eeuwse topstukken mogen restaureren, maar deze is toch wel de kroon op mijn carrière tot nu toe’, zegt Rijksmuseumrestaurator Ige Verslype. De kunsthistorica mocht op kosten van Japan meer dan een jaar full time werken aan de restauratie van een van de topstukken van het Rijksmuseum, de Brieflezende vrouw van Johannes Vermeer. Door de restauratie is veel veranderd, maar ook Vermeer zelf had in zijn tijd al het een en ander gesleuteld: ‘Door infraroodreflectografie hebben we gezien dat Vermeer de kaart meer naar rechts had geschilderd en dat de vrouw een bontje aan haar jasje had. Dat heeft hij in het uiteindelijke werk veranderd.’ De recente restauratie heeft het schilderij weer dezelfde glans gegeven als de andere Vermeer die ernaast schitteren: het Melkmeisje, het Straatje en de Liefdesbrief (die nu op reis is).

Wat is er aangepakt? Verslype: ‘De vernis was heel vies en dik en hing als een soort filter over de kleuren heen. Je zag ook al de nuances en bijvoorbeeld de geschilderde spijkertjes op de stoel niet meer. Nu zijn die weer helemaal teruggebracht. Alle kleine schades zijn ook weggeretoucheerd waardoor het schilderij veel rustiger is en veel beter leesbaar. Ook hebben we een reconstructie kunnen maken van hoe de stoelpoot eruit moet hebben gezien die niet meer te zien was. Verder had iemand tijdens een restauratie in 1928 lichtpuntjes veranderd in parels. Dat was fout en dat hebben we dus weer teruggebracht.’ De grootste verrassing is gedaan door de nieuwste techniek van röntgenfluorescentie-scanning waardoor we konden ontdekken hoe het intense blauw van Vermeer tot stand kwam. Het blijkt nu dat Vermeer een kopergroene onderlaag aanbracht waardoor je extra diepte krijgt in de kleur. ‘We kenden het kopergroen eigenlijk alleen als verf die schilders gebruikte voor de bovenlaag, nooit als onderlaag. Vermeer draaide dat om en dat is bizar, dat heb ik nog nooit gezien. Bij het schilderij Schilderkunst van Vermeer, dat in Wenen hangt, dachten we nog dat het een ongelukje was dat Vermeer zo werkte, maar door de nieuwe techniek weten we nu dat Vermeer dit kopergroen door het hele schilderij heeft gebruikt. Daardoor krijg je ook dat unieke, hele diepe blauw. Nu willen we dat natuurlijk ook onderzoeken bij de andere Vermeers die we hebben.’ Als restaurator voelt Verslype een speciale verantwoordelijkheid voor het schilderij: ‘Als restaurator heb je een manuele en technische kant. Je moet in eerste instantie allemaal informatie verzamelen en je bent een soort woordvoerder voor het schilderij. Je hebt een idee wat het beste is voor het schilderij en dat moet je dan proberen over te brengen aan een commissie van vermeerdeskundigen.’ Is dit dan nu wat Vermeer voor ogen had? Verslype: ‘Als restaurator wil je zo dicht mogelijk bij het idee van de kunstenaar komen, maar dat is natuurlijk een illusie. Het is een verouderd object, het is gecraqueleerd, de pigmenten zijn verkleurd, het bindmiddel is veranderd. Het is een ander werk. Ik ben wel benieuwd wat Vermeer er van zou zeggen als hij het nu zou zien.’

Johannes Vermeer (1632-1675), Brieflezende vrouw (1663-64), olieverf op doek In bruikleen van de Stad Amsterdam/ Legaat A. van der Hoop ca. 1663

RESTAURATIE VAN EEN VERKLEURD ZOMERSCHILDERIJ

‘Bij het weghalen van de vernis zie je al die eerdere schades tevoorschijn komen’

Als ze dit schilderij zien, denken veel mensen eerst aan de negentiende eeuw’, zegt directeur collecties Taco Dibbits. Maar feitelijk is het echt iets zeventiende-eeuws. Het is een afwijkend beeld van de schilderijen die voor het Rijksmuseum zijn geselecteerd in de tijd dat het Rijksmuseum is opgebouwd. Het meisje met een brede hoed voegt met haar magisch-realistische kwaliteit een nieuwe dimensie toe aan ons beeld van de Hollandse Gouden Eeuw.’ Op het doek is een jonge vrouw te zien, met een exotische hoed met brede rand in fel zonlicht. Ze draagt een satijnen wit gewaad met ontblote schouder en houdt met haar linkerhand een gevlochten mandje met pruimen omhoog. Dibbits: Toen ik het op de veiling zag, was het werk ongelofelijk smerig. Alsof het eeuwen in de kamer heeft gehangen van kettingrokende verzamelaars. Als je het werk ziet, weet je niet wat er onder al die smerigheid zit. Het is elke keer weer een verrassing. Er was over dit werk niet gepubliceerd en was dus een ontdekking. Doordat het zo licht is, is het ook heel verleidelijk voor het publiek.’ Het werk is misschien een tegenhanger van een ander publiekslieveling dat we hebben van Cesar Boëtius van Everdingen (ca. 1617-1678) Winter’, een vrouw die haar handen warmt boven een stolp. Erika Smeenk-Metz is restaurator schilderijen en werkt aan het schilderij. Eerder restaureerde zij bijvoorbeeld een schilderij met asperges van Coorte, een zestiende-eeuws schuttersstuk van Cornelis Ketel en bijvoorbeeld een van de vier portretten van Johannes Verspronck. Bij het restaureren streeft Smeenk ernaar terug te keren naar de meest oorspronkelijke toestand. Dat lukt nooit helemaal. In de loop der tijd zijn er chemische veranderingen opgetreden en soms willen we bij schilderijen ook wel de geschiedenis laten zien. Bij een schilderij van de Meester van Alkmaar bijvoorbeeld zijn tijdens de Beeldenstorm in de zestiende eeuw gezichten weg gekrast. Bij dat schilderij wilden we dat ook laten zien,’ In het schilderij van Van Everdingen zat ook een gat en deformaties op het doek. Er waren ook oudere scheuren bewerkt bij eerdere restauraties. Bij weghalen van de vernis zie je al die eerdere schades tevoorschijn komen. De sleetsheid van de verf, de afgesleten topjes van de verf door eerdere restauratiebehandelingen, wordt duidelijk. Vele sleetsheid in de luchtpartij retoucheer ik zo dat de lucht weer uit ziet als de lucht. Je mag nog wel zien dat het oud is. Bedoekingen hebben de verf op sommige plaatsen aangetast.’ Soms zijn schilderijenrestauratoren een week, soms een paar maanden tot soms wel vijf jaar bezig met een werk. Met het Meisje met een brede hoed (1645-50) is Erika vijf maanden full time bezig geweest. De zomerse sfeer op het doek was behoorlijk afgenomen. Het schilderij was vergeeld en had een vlekkerige vernis met zelfs wat druipsporen. Die vernis maakt het schilderij plat aangezien de zachte overgangen worden vertroebeld. Je ziet de drie dimensies meer. Nu is de zomer teruggekeerd.

 

Meisje met een brede hoed (1645-1650) Cesar Boëtius van Everdingen (ca. 1617-1678) Olieverf op doek, 92,2 x 81,7 cm Aankoop met steun van de BankGiro Loterij

Paul van Duin, hoofd van het meubelatelier

RESTAURATIE VAN EEN KROM OESTERKABINET

‘Hoe kun je de deur rechtmaken zonder dat de fineer beschadigt?’

Dit zeventiende-eeuwse eikenhouten oesterkabinet met zonnebloemenpatroon op de deuren stelde ons voor de nodige uitdagingen. Het was zo ingewikkeld dat junior restaurator Gert van Gerven er een studie naar heeft moeten doen in samenwerking met de Technische Universiteit Eindhoven’, legt Paul van Duin uit, hoofd van het meubelatelier. De buitenkant van de kast is bekleed met kops olijfhout fineer. Dit zijn dunne plakjes hout van slechts enkele millimeters dikte. De opdracht die restaurator Gert van Gerven kreeg was: hoe kun je de deur rechtmaken zonder dat de fineer beschadigt? Van Gerven: Het probleem was het krom getrokken eiken constructiehout van de deuren. En dan niet in de lengte-, maar in de breedterichting van het hout. Er is veel bekend over de eigenschappen van nieuw hout, welke krachten je er precies op kunt zetten en hoe deze planken werken.’ Dat is allemaal informatie die voor de industrie heel belangrijk is. Hoe huizen moeten worden gemaakt, met nieuw hout is wel bekend, maar wat de restaurator wilde weten is atypisch. Van Greven wilde weten wat oud hout doet, welke krachten je erop kunt zetten en in dit geval: hoe het in de breedte precies werkt. Om daar achter te komen is Van Gerven voor zijn afstudeeropdracht in de houttechnologie gedoken. Hij onderzocht daarbij, in samenwerking met de TUE, de invloed van vocht en warmte op de eigenschappen van hout. Aan de hand van de bevindingen is een opstelling ontworpen waarbij gecontroleerd met vocht, warmte en druk gebogen kan worden. Van Gerven: Ik heb veel literatuur bestudeerd en ben die kennis in de praktijk aan het brengen. Om de techniek te testen wordt deze eerst op een mock-up en proefmateriaal toegepast Nu ik weet hoe dat werkt, pas ik dat toe op dit oesterkabinet. Door het onderzoek en de kunnen we deze restauratie zonder onnodige risico’s uitvoeren. Plezierig is dat de opgedane kennis breder toepasbaar is Te denken valt aan de restauratie van paneelschilderingen.’

Oesterkabinet, Nederland (ca 1680-1700). Eiken- en olijfhout, gefineerd met olijf- en cederhout. 212,5 x 178,5 x 61 cm

bottom of page