'Toen ik bij Libelle werkte zei ik weleens tegen buitenlanders dat als ze een portret van Nederland wilden hebben, ze dan een jaargang Libelle en Margriet moesten inkijken.'
Rob van Vuure is geboren in Breukelen 24 mei 1945 en is Creatief directeur van Sanoma Uitgevers in Hoofddorp. Hij is auteur van verschillende boeken, waaronder De arrogantie van het buikgevoel, een boek over creatief bladen maken. Hij was jarenlang hoofdredacteur van verschillende tijdschriften waaronder Libelle, Panorama, Playboy, Viva, Yes, Flair en Avenue. Hij is gehuwd en heeft drie kinderen.
Harrie Kuijten (1883-1952), Portret Leni olieverf op doek, 1925
PASSIE VOOR KUNST
31 PROMINENTE NEDERLANDERS OVER HUN KUNSTSMAAK
Voor het boek ‘Passie voor kunst’ en het AVRO-televisieprogramma ‘Liefhebbers’ interviewde Koos de Wilt prominente Nederlanders uit de wetenschap, politiek, het bedrijfsleven over de kunst.
‘Iemand zien zoals die zichzelf nog nooit gezien heeft’
Rob van Vuure, bladendokter
Ik ben een groot liefhebber van Reve, ik heb zelfs handgeschreven brieven en een inktlap van hem gekocht. Verder lees ik graag populaire historische verhalen – de geschiedenis van Marken of die boeken van Geert Mak – en biografieën: van Anthony Fokker tot Slauerhoff en van Vestdijk tot Bep van Klaveren. Wat mij daarin het meest fascineert is de toevalsfactor in het leven van mensen. Leonard Bernstein is bijvoorbeeld als dirigent ontdekt toen ie een keer per ongeluk moest invallen bij het orkest. Hij was in de buurt en mensen vonden hem wel aardig. Dan kun je zeggen dat ie het dan wel een jaar later zou zijn geworden, maar zo werkt dat toch vaak niet in het echte leven. Waarom woon je nou op de plek waar je woont, hoe ben je ergens gaan werken en hoe ben je degene tegengekomen met wie je leeft? Het barst van de toevalligheden. Mijn leven is niet anders gelopen. Ik ben ooit onderwijzer geweest. Dat had ik mijn leven kunnen blijven doen, maar ik kwam niet opgewonden thuis. Ik heb toen opgezegd en ben gaan reizen. Toen ik terugkwam ben ik voor de helft van mijn salaris als copywriter bij een reclamebureau gaan werken. Later ben ik weer even naar het onderwijs teruggegaan, omdat je dan een huis kreeg. Uiteindelijk ben ik bij Libelle beland. Dat is 25 jaar geleden. Allemaal toevalligheden.
'Uiteindelijk ben ik bij Libelle beland. Dat is 25 jaar geleden. Allemaal toevalligheden.'
Ik ben absoluut geen journalist. Heb nooit bij Vrij Nederland of zoiets willen werken. Ik heb niets met actualiteit en ben niet zo iemand die de eerste wil zijn. Het echte nieuws is niets voor mij en ook lange verhalen hebben mij nooit echt gelegen. Ik ben eerder bedenker van concepten. Als er een cadeautje voor iemand verzonnen moet worden, dan is dat meer iets voor mij. Bladen hebben ook niks met de actualiteit te maken. Waar het wel om gaat is voortdurend bezig zijn met het vertalen van trends en wat mensen bezighoudt naar tijdschriftformules. Of dat nu voor Libelle is of voor Margriet, Playboy, Panorama, Avenue, Viva, Yes of nu voor Flair. Ik hou ervan om in de huid te kruipen van mijn lezers. Ik ben geïnteresseerd ben in mensen. En dan in wat erachter ligt, dus niet het snelle voorbijgaande. Ik hou ook meer van stilstaande beelden dan bewegende. Fotografie voegt meer toe aan je eigen beleving dan bewegende beelden. Beweging ken je uit eigen ervaring, maar het stilstaande in een beweging is het bijzondere. Bijvoorbeeld het vliegtuig vlak voor die zich in de Twin Towers boorde, dat vind ik mateloos fascinerend. Dat zie je nooit, alleen maar op een foto. Toen ik bij Panorama werkte, hadden we steeds een grote foto van een actualiteit, van ernstige gebeurtenissen of van rampen. Daar keek ik steeds weer opnieuw naar. Dat is de meerwaarde van het stilstaande beeld.
'Bladen hebben ook niks met de actualiteit te maken. Waar het wel om gaat is voortdurend bezig zijn met het vertalen van trends en wat mensen bezighoudt naar tijdschrift-formules. Of dat nu voor Libelle is of voor Margriet, Playboy, Panorama, Avenue, Viva, Yes of nu voor Flair.'
Eigenlijk zijn schilderijen ook bevroren beelden. Bij fotografie is het vaak een toevallig shot, of een van de zestig opnamen. Bij een portret is het het precies juist gekozen moment, een bevroren beeld. Komrij was een keer gastconservator in het Stedelijk en had alleen maar portretten uitgekozen. Ik weet nog dat ik wel drie keer ben teruggeweest. Vooral vrouwenportretten intrigeren mij. Bij een goed portret weet je meteen wat voor type het is. Het magische van een portrettist is dat ie op een bepaalde manier naar iemand kijkt die hij of zij zelf nog niet in de gaten had. Ik verbeeld me dat ik ook dingen kan bedenken waarvan ik zeker weet dat mijn ijkpersoon ze leuk vindt, zonder dat ie dat zich realiseert. Als je aan lezers ideeën vraagt voor je tijdschrift dan krijg je nul. Het gaat om de belangstellingen en behoeftes die latent zijn, die moet je proberen te achterhalen. Een bladenmaker maakt dingen waarvan men nog niet weet dat men ze leuk vindt of niet wil toegeven dat men ze interessant vindt. Dat is vaak het geheim van sommige rubrieken. Het laat zien wat mensen echt interesseert.
Een blad als Libelle geeft misschien wel de beste schildering van de Nederlandse maatschappij. Toen ik bij Libelle werkte zei ik weleens tegen buitenlanders dat als ze een portret van Nederland wilden hebben, ze dan een jaargang Libelle en Margriet moesten inkijken. Lezeressen van Libelle voelen zich geen abonnee, ze zijn lid, lid van zichzelf. En dat is geen trucje, maar het is in de werkelijkheid van de ijkpersoon kruipen. Dat zou een zender als Classic FM ook meer moeten doen. Die kruipen met het programmeren niet in de huid van de luisteraars, maar laten een computer de muziek matchen met de smaak van een doelgroep. Dat is veel te direct, te gemakkelijk. Als ik die zender aanzet en ik hoor weer Für Elise of weer de Vier Jaargetijden dan begin ik te lachen. Op weg naar huis kom ik dan weer snel uit bij Radio 1 of 4, maar Radio 4 vind ik dan weer te subtiel. Dan weet ik niet of ik mijn radio nou aan of uit heb staan.
'Het magische van een portrettist is dat ie op een bepaalde manier naar iemand kijkt die hij of zij zelf nog niet in de gaten had.'
Misschien dat je tijdschriften maken als een theatervorm kan zien: ik voer elke week een kunstwerkje op dat mensen heel leuk vinden. Maar het aardige van kunstenaars is juist dat ze zich van de vraagkant geen moer aantrekken. Ik wèl en daarom werk ik ook niet zo graag met kunstenaars. We overwegen nu – net als vroeger veel gebeurde in vrouwenbladen – weer verhalen te illustreren in Flair, maar dan brief ik de art director wel om alsjeblieft geen kunstenaar te nemen, want die gaat toch weer zijn eigen gangetje. Dat wil ik niet. Dat doet hij maar thuis. Ik wil dat de lezers het direct snappen, zonder uitleg. Mijn kunstsmaak zit ook wel in die hoek: het moet aanspreken, je moet het snel kunnen begrijpen. Voor mij is kunst vooral iets emotioneels. Met moderne kunst heb ik dan ook niet veel.
Ik heb allerlei mooie kunstcursussen doorlopen om het te begrijpen, maar dat is niet gelukt. Ik ben niet echt een intellectueel, maar ben toch niet dom, denk ik dan. Ik vind het wel interessant hoor, hoe iemand het kan uitleggen. Duchamp was hartstikke intelligent en kon prachtige verhalen vertellen over zijn kunst, maar die gaan langs mij heen. Ook zo’n Pollock lulde er hartstikke goed over, ik ken mensen om mij hen die hun vakantie speciaal verzetten voor een tentoonstelling van hem. Voor mij persoonlijk is het een beetje het een de nieuwe-kleren-van-de-keizer-verhaal.
Ik hou het op figuratief werk. Bijvoorbeeld schilders van de Bergense School met schilders als Leo Gestel en Harry Kuijten. En dan het meest van portretten, zoals bijvoorbeeld van Dirk Breed, een nog levende Noord-Hollandse schilder, die vooral bekend is van zware bruggen en dijken in Noord-Holland. Een tijd geleden was ik een paar uur bij hem. Ik moest iets ophalen voor iemand anders en zag in de kamer een portret van zijn vrouw van twintig jaar geleden hangen. Eigenlijk vond ie het zelf niks meer. Ik wèl. Hij liet me nog wat meer portretten zien uit die tijd. Een erg interessante schilder en niet duur, dacht ik. Een paar uur later reed ik vrolijk met twee of drie portretten naar huis. Ik merk dat ik erg vaak naar portretten kijk. Los van de techniek van hoe iemand het voor elkaar krijgt, probeer ik mij zo’n vrouw voor te stellen. Bij dit portret van Harry Kuijten realiseer ik mij bijvoorbeeld dat de vrouw nu zo’n honderd jaar zou zijn als ze nu nog zou leven. Ik weet dat hij haar in de jaren dertig, tijdens zijn reizen door Europa, in Boedapest heeft geschilderd. Kuijten is te vergelijken met Van Dongen, hij ligt er tegenaan, net als Jan Sluijters. Van hem zou ik ook best meer willen hebben. Dan denk ik weleens eens: verdomme, lul geef nou toch gewoon 50 mille uit voor iets moois.
'Ik wil dat de lezers het direct snappen, zonder uitleg. Mijn kunstsmaak zit ook wel in die hoek: het moet aanspreken, je moet het snel kunnen begrijpen. Voor mij is kunst vooral iets emotioneels.'
Een tijdje gelden waren we bij de dochter van Sluijters – die ook al in de tachtig is – in het atelier van haar vader. Voordat ik er erg in had, liet ik me ontvallen dat ik een echte Sluijters niet kon betalen. ‘Dat moet u niet zeggen’, zei de vrouw toen. ‘Dat kunt u wel. U hebt toch een huis. Dan verkoopt u dat en gaat u in een caravan wonen.’ Dat doe ik natuurlijk niet, maar ik begrijp haar wel als ze dat zegt. Maar daar ben ik veel te burgerlijk voor. Ik vind het heel wat om meer dan tienduizend gulden aan kunst uit te geven. Zo’n uitspraak op zich vind ik al belachelijk klinken. Ik ben wel behoorlijke financiële grenzen gegaan hoor: zeven jaar lang ben ik elke maand bij een particulier langsgereden om het werk af te betalen. Een andere grote aankoop was een Rembrandt-ets. Zo’n vijftien jaar geleden gekocht met een speciaal daarvoor opgericht Rembrandt-college. Ik had op een gegeven moment ontdekt dat echte zeventiende eeuwse, door Rembrandt zelf afgedrukte etsen gewoon te koop waren. Dè man op dat gebied – Laurentius – verkocht ze toentertijd voor zo’n zeventien mille. Toch had ik dat bedrag er niet voor over. Maar ja, ik ben opgevoed met de gedachte dat Rembrandt het Walhalla is, onbereikbaar, een God op aarde. Toen heb ik in een paar dagen een club opgericht met kennissen die allemaal duizend gulden betaalden. We hebben de ets toen gekocht en nu hangt ie om beurten bij de leden thuis en komen we twee keer per jaar bij elkaar om samen te eten. Dan zetten we de ets aan het hoofd van de tafel en vragen we een inleider die iets met Rembrandt te maken heeft iets te vertellen. We hebben een keer professor Van Os gehad die ons rondgeleid heeft achter de Nachtwacht. Daar bleken drie man bezig te zijn met de vochtgeleiding, de lichtgeleiding en er zit zelfs iemand permanent achter een scherm. Fantastisch vind ik dat, achterkanten van schilderijen. Ik zou dolgraag eens een expositie zien van olieverfdoeken die zo opgesteld zijn dat je ook alle achterkanten kan zien. Die vertellen allemaal hun verborgen verhaal.
[2003]