Boek over wat mensen hebben met kunst
Voor het boek ‘Passie voor kunst’ en het AVRO-televisieprogramma ‘Liefhebbers’ interviewde Koos de Wilt prominente Nederlanders uit de wetenschap, politiek, het bedrijfsleven over de kunst. Hieronder het interview met journalist H.J.A. Hofland over journalistiek, kunst en zijn passie voor Rembrandt.
Wie is Thom de Graaf?
Thom de Graaf is op 11 juni 1957 geboren in Amsterdam. Na zijn gymnasium bèta aan het Stedelijk Gymnasium te Nijmegen studeerde hij van 1976 tot 1981 rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (staatsrecht en parlementaire geschiedenis). Na zijn studie was hij wetenschappelijk medewerker staatsrecht, ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken, hoofd hoofdafdeling Politiebeleid en Juridische Zaken, plaatsvervangend directeur Politie, gemeenteraadslid van de gemeente Leiden en sinds 1994 lid van de Tweede-Kamerfractie van D66. Van 1997 tot 2003 was hij fractievoorzitter. Hij was lijsttrekker van D66 bij de Tweede-Kamerverkiezingen in 2002 en 2003 en was lid van de commissie De Koning inzake staatsrechtelijke vernieuwing. Daarnaast was hij lid van de enquêtecommissie opsporingsmethoden. In de Tweede Kamer hield hij zich bezig met buitenlands beleid, Europese zaken, democratie en bestuur, Antilliaanse zaken en sport. In 2003 werd hij minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en vicepremier in het Tweede Kabinet-Balkenende. De Graaf is gehuwd en heeft twee kinderen. De Graaf houdt van geschiedenis, poëzie, tennis en schaatsen.
’Het gaat niet om het antwoord, maar om de vraag’
Thom de Graaf, politicus
Mijn middelbare school in Nijmegen was een bijna libertijnse school waar veel aan allerlei vormen van kunst werd gedaan. Kunst kwam tot me via vriendjes, ouders van vriendjes en via mijn moeder. Mijn moeder hield vooral van klassieke muziek. Die belangstelling heb ik meegenomen, maar het is niet de kunstvorm geworden die ik als levensader nodig heb.
Interview: Koos de Wilt (2003)
Ik ben veel meer visueel ingesteld, minder auditief. Ik kan zeer genieten van Mahler, van Bach’s Brandenburger Concerten en van mijn grote liefde: de Beatles. Beeldende kunst en literatuur treffen mij meer dan muziek. Lezen en dan vooral poëzie is voor mij een vorm van zuurstof. Mijn moeder las ook veel, maar poëzie heb ik zelf ontdekt. Ik kijk met een literair oog naar beeldende kunst. In mijn werkkamer hangen bijvoorbeeld werken van Lucebert, Armando en een geïllustreerd gedicht van René Char door Miró. Allemaal werken met een literaire link. Lucebert heeft een brug geslagen tussen poëzie en beeldende kunst. Hij kon zijn talent op twee manieren uiten.
In een kunstwerk zoek ik naar iets wat me verwondert, naar het beeld dat op mijn netvlies blijft hangen, waar ik een emotie of verhaal achter kan zoeken. Ik weet het meeste van kunst van de vorige eeuw, maar ook bijvoorbeeld van het werk van Georges de la Tour. Hij maakt schilderijen die lezen als poëzie. Ik ben altijd gefascineerd door het verhaal dat ik erin zie. Dat kan een emotie zijn, bijvoorbeeld de starende ogen van iemand, maar ook een abstractie of een geometrische constructie. Ik ben dan niet zozeer bezig met wat de kunstenaar daar dan mee bedoelt, maar meer waarom het mij intrigeert. Waarom kan ik opgewonden raken van een bepaald lijnenspel?
'Ik waardeer het in mensen wanneer zij een drive hebben
die niet perse tot een groot succes hoeft te leiden.'
Poort in de muur
Ik heb graag kunst om mij heen: thuis en op mijn werk. Ik ben geboeid door de schoonheidsbeleving en deels de onrust die kunst oproept. Die emoties en verwarring heb ik nodig als contrapunt tegen het rationele bedrijf waarin ik zit. Met kunst om mij heen komen er steeds nieuwe vragen bij me op. Kopland heeft eens gezegd dat het niet om het antwoord gaat, maar om de vraag. Bij het lezen van poëzie en bij het staren naar beeldende kunst komen associaties op en worden mijn hersens op een andere manier geactiveerd dan normaal. Die leiden dan niet tot compleet nieuwe inzichten, maar wel tot nieuwe ‘invoelshoeken’, tot associaties die me verder helpen. Toen ik zo’n twintig jaar terug Brideshead Revisitedlas stuitte ik op een passage waarin de hoofdpersoon Charles Ryder samen met de jonge Lord Sebastian Flyte naar het kasteel van zijn ouders reed. In de auto kreeg hij ineens een gelukzalig gevoel en zei: ‘Jij hebt mij de poort aangewezen in de muur.’ En dat herken ik. Zo heb ik kunst ook altijd beschouwd: als een poortje in de muur.
Giacometti
Bij Picasso word ik overweldigd door het enorme talent. Dat is voor mij te veel, te groot, te allesomvattend en van zo’n enorme betekenis dat ik bijna het spoor bijster raak. Niet dat ik het niet interessant vind, maar bij een iets kleiner talent kan ik het beter bevatten. Dus eerder Braque dan Picasso. Maar de kunstenaar die mij zo’n 25 jaar geleden met een bliksemstraal heeft getroffen is de Zwitser Alberto Giacometti. De eerste keer dat ik werk van hem zag, was ik bij een Franse dichter die ik als jonge student opzocht in Zuid-Frankrijk. Met een vriend die net als ik van poëzie hield, waren we in een klein dorpje aangekomen en in een boekhandel bladerden wij wat in een pocket van een dichter. En wat bleek: een paar gedichten refereerden aan het bewuste dorpje waar we waren. Bovendien bleek de dichter er ook nog eens te wonen. Zijn gedichten hadden iets heel aards, maar ook iets mythisch, iets kosmisch. Een aantal gedichten fascineerde ons. Navraag leerde dat de inmiddels oude dichter buitengewoon bekend was: René Char. Hij was begonnen als surrealist die in de surrealistische beweging veel vrienden had gekregen, onder wie Giacometti.
We waren in de buurt en hebben hem opgezocht. Hij bleek in een prachtig huis te wonen. Binnen hing het vol met werk van grote kunstenaars als Matisse, Victor Brauner, Miró en Braque. Later heb ik een door Miró geïllustreerd gedicht van Char op een veiling op de kop getikt. Ik ben er nog een aantal jaren langs geweest, heb met hem gecorrespondeerd en een aantal prachtige eerste drukken van hem gekregen. Hij liet mij als eerste tekeningen zien van Giacometti. Vanaf het eerste moment dat ik die zag was ik volkomen verkocht. En tot op de dag van de dag van vandaag kan ik niet goed beschrijven wat de essentie is. Ik kan er wel veel over vertellen, heb bijna alle tentoonstellingen gezien, alles verzameld wat er maar te verzamelen valt, waaronder een paar ongesigneerde litho’s. Ik heb zelfs een keer een pagina over hem geschreven in de NRC.
Maar hoeveel ik ook over hem kan vertellen, ik kan niet vertellen wat me nu precies heeft getroffen. Hij heeft bijvoorbeeld tekeningetjes op een zwarte ondergrond met wit krijt gemaakt voor de bundel Retour Amontvan Char; het is een eenzaam mannetje op een berg, een l’homme qui marche.Het literaire oog in mij keek er op dezelfde wijze naar zoals Sartre er eerder ook naar gekeken heeft. De mens is daar afgebeeld in al zijn eenzaamheid. Het geeft een beeld van nietigheid en van de grote ruimte. Giacometti’s beelden, die meestal in een grote, lege ruimte staan, zijn altijd smal en teer, al zijn ze nog zo groot. Je ziet de mens die zichzelf in de kosmos maar staande moet houden tussen de dingen die hem optillen of neerdrukken. Dat is een existentialistische uitleg.
Los daarvan was ik gefascineerd door de manier waarop Giacometti tekende en de manier waarop hij ogen naar voren laat springen. Ze vertellen een verhaal van leegte en verlangen, al weet ik nog steeds niet precies welk verhaal. Daarom blijft het fascinerend. Het overkomt me regelmatig dat ik mensen met een gegroefd gelaat zie en me dan voorstel hoe Giacometti zo’n gezicht zou tekenen.
Kracht van de eerste observatie
Ik heb op de middelbare school en in het begin van mijn studententijd veel getekend. Dat talentje heb ik laten versloffen. Mijn eigen tekenbehoefte moet de reden zijn waarom Giacometti mij zo trof. Tijdens activiteiten als telefoneren of vergaderen teken ik af en toe nog weleens wat, een karikatuur bijvoorbeeld. Ik kan ook wel een beetje in de stijl van Giacometti tekenen. Giacometti was in eerste instantie een tekenaar en pas in tweede instantie een beeldhouwer. In een aantal films en in boeken van James Lord kun je zien hoe hij tekende: Hij maakte tal van studies die hij dan weer doorscheurde en weggooide.
Hij heeft ooit een serie gemaakt in Parijs, waarbij hij rijdend in een taxi heel snel schetsen maakte van de straten waar hij doorheen reed. Die ‘Paris sans fin’ schetsen fascineren me mateloos. Dat heeft te maken met observeren en de kracht van de eerste observatie. Of je dat nu uitwerkt of niet. Het gaat erom welk detail je eruit pakt, wat je treft. Giacometti heeft nooit iets helemaal afgemaakt. Het was altijd een poging die meer of minder geslaagd was. Simone de Beauvoir schreef ooit over hem dat zijn mislukte pogingen interessanter waren dan het succes van anderen.
Zijn pogingen en zijn besef van dat het nooit af is, begrijp ik. Ik waardeer het in mensen als ze een drive hebben die niet per se tot een groot succes hoeft te leiden. Het gaat om de passie, het ergens gefascineerd mee bezig zijn. Daar hoeft dan niet per se een concreet resultaat uit te komen. Je hebt mensen die zeggen: als ik dat doe dan kom ik tot dat resultaat. Maar belangrijker is het doen, de poging. Dat kan dan lukken of niet lukken.
Het gaat om het feit dat je ermee bezig bent. Dat is in de politiek ook zo. Niet alles zal een succes worden, maar het gaat om je inzet en waar je mee bezig bent. Hans van Mierlo is iemand die al veertig jaar gedreven is door dingen waarvan hij weet dat ze niet morgen gerealiseerd kunnen worden en misschien op een aantal punten wel nooit worden gerealiseerd. Dat heeft alles te maken met een innerlijke behoefte tot verandering en de behoefte om permanent te analyseren. Ook als je weet dat de taak waarvoor je je hebt gesteld niet morgen gerealiseerd zal zijn. Dat waardeer ik in mensen. Dat ze niet met oogkleppen op lopen, maar een duidelijke drive hebben die consistent is. Het gaat niet altijd om de havens, het gaat ook om het reizen. Dat is ook de essentie van kunst.