‘Als ik een roman lees, wil ik ook de auteur zien. Met een foto van de schrijver krijgt het boek voor mij meer leven. Met een foto gaat je eigen fantasie meer leven. Dat hebben mensen ook als ze de krant lezen.’
Vincent Mentzel over fotografie en kunst
‘Ach, het is maar een fotootje’
Interview: Koos de Wilt voor Passie voor kunst
Eind jaren zestig werkte ik bij Maria Austria. Zij was dan wel theaterfotograaf, maar was vooral gefascineerd door het leven, door de gewone dingen die buiten het theater lagen. Dat boeide mij enorm, zij documenteerde de tijd, zij maakte geschiedenis. Misschien ben ik daarom eigenlijk hetzelfde gaan doen. Na mijn school ben ik de Rotterdamse kunstacademie gaan doen, omdat ik eigenlijk niet zo goed wist wat ik wilde worden. Mijn vrienden waren door de gehele academie verspreid en deden aan beeldhouwen, schilderen of grafisch ontwerpen. Ik wilde graag binnenhuisarchitect worden. Uiteindelijk ben ik van school gegaan omdat ik dat toch niet echt wat vond. Tekenen vond ik wél leuk, maar daar was ik niet echt goed in. Ik kreeg toen via de acteur Robert de Vries, de vader van een vriendin, een plaats bij Maria Austria. Zij was dé theaterfotograaf in Nederland van de jaren vijftig tot in de jaren zeventig.
‘Natuurlijk ben ik toch teleurgesteld dat ik zelf niet goed kan schrijven of schilderen’
Ik mocht als assistent komen werken en dat heb ik anderhalf jaar volgehouden. Bij haar kreeg ik in één jaar tijd de praktijk erin geramd waar op een academie vier jaar over zou doen. Daar heb ik leren werken hoe het hoorde. Ik was gefascineerd door de kunstenaarswereld en ging dan met haar mee theatervoorstellingen fotograferen. In haar huis ontmoette ik schrijvers, dichters en acteurs die zich door haar lieten portretteren. Dat vond ik fantastisch! Ze maakte niet alleen portretten, maar ook reportages van bijvoorbeeld de watersnoodramp in 1953 en vóór de oorlog al schitterende reportages in landen als Oostenrijk en Hongarije. Het ging allemaal door mijn handen in haar atelier.
‘Een krant maak je met beeld’
Toen ik eind 1968 bij de oude NRC ging werken, toen nog de Nieuwe Rotterdamsche Courant, stonden er dagelijks hooguit vier foto’s in die krant; dat was alles. Later werden dat er steeds meer, maar beeld is nu nog altijd ondergeschikt bij de NRC. De Telegraaf en het Algemeen Dagblad openen altijd met een lekker pakkende foto van mooi weer, mooie bloemen of een eng ongeluk, altijd iets waarmee ze de hoofdprijs proberen te winnen van die dag. Bij de NRC hangt het altijd af van de dienstdoende eindredacteur of er met zorg en liefde een foto wordt uitgekozen. Joost van der Vaart, voormalig plaatsvervangend hoofdredacteur en nu commentator, was een man met gevoel voor beeld. Die zei: ‘Een krant maak je met beeld.’ Er zitten nu eindredacteuren die wel roepen dat ze beeld belangrijk vinden, maar als puntje bij paaltje komt, kiest men toch voor tekst en niet voor echt interessant beeld. Chefs van deelredacties zijn vaak van hele goede wil en zeggen vaak, als ze nieuw op een functie komen: ‘Bij mij gaat de fotografie een belangrijkere rol spelen en dus ik wil ik het daar heel snel met jou over hebben.’ Dan vraag ik daar na drie weken nog eens naar, na drie maanden nog een keer en na een jaar houd ik ermee op. Dan zijn ze allemaal zo druk met hun managementproblemen dat ze geen tijd meer hebben om te denken aan een verbetering van het beeld. Dan zijn ze blij dat ze elke dag hun pagina’s kunnen maken. Dat zie ik al zo lang als ik bij de krant werk.
‘Staan er dan foto’s in de krant?’
De NRC heeft altijd het stempel gehad van eerst tekst en dan pas beeld. Ik heb wel eens bij een professor voor de deur gestaan om hem te fotograferen die dan zei: ‘Staan er dan foto’s in de krant?’ Die meneer las er gewoon omheen. Zo leven veel mensen, die leven zonder beelden te zien. Die sluiten zich dan voor een deel van de werkelijkheid af, voor iets in een samenleving wat wezenlijk is. Als ik een roman lees, wil ik ook de auteur zien. Met een foto van de schrijver krijgt het boek voor mij meer leven. Met een foto gaat je eigen fantasie meer leven. Dat hebben mensen ook als ze de krant lezen. De ene leest het verhaal zus en de ander zo. Daarom is het voor een journalist ook van belang de essentie vooraan te zetten, zodat je daar direct een gevoel bij ontwikkelt. Daaromheen ga je weven en kan iedereen er zijn eigen opinie op loslaten. En dan is het ook nog aardig als daar een beeld bij is. Het beeld maakt het ook nog eens heel suggestief. Ik kan van iemand een hele mooie foto maken terwijl ie een rotjongen is.
Politieke fotografie
Naarmate ik ouder word, wordt het fotograferen van mensen alleen maar leuker en neem ik daar ook de tijd voor. Vroeger maakte ik tien onderwerpen op een dag, nu nog maar één, twee of drie, afhankelijk van wat het is. Soms kom je ergens binnen en denk ik: hier ben ik na tien minuten weg en dat is dan ook zo. Maar soms zit ik er na drie uur nog. Dat is dan omdat het wederzijds aardig is en omdat je van elkaar iets wilt weten. Ik hoor weleens dat mensen de jaren zeventig mijn hoogtepunt vinden. Waarschijnlijk komt dat omdat ik toen politieke fotografie deed. Ik had daar een eigen visie op. Ik kwam uit een gezin met een sociaal-democratische achtergrond. Mijn vader was dominee en mijn moeder zat in de gemeenteraad voor de Partij van de Arbeid op het Eiland van Dordrecht. Ik was zelf in die tijd ook lid van de PvdA en vond Den Uyl een bijzondere man. We konden ook goed met elkaar overweg. Dat is iets dat vandaag aan de dag helemaal niet meer kan en mag en daar ben ik het ook mee eens. Ik ben met politieke fotografie opgehouden toen ik een keer in gesprek met toenmalig premier Lubbers over het Binnenhof liep en vergat mijn eigenlijke werk te doen, fotografie. Toen ben ik bij wijze van spreken de volgende dag opgehouden met fotograferen in het parlement. En daar had men op de krant alle begrip voor. Je moet bij politici een ruime afstand bewaren. Dat heb ik bij kunstenaars veel minder. Die hoef ik in mijn fotografie niet kritisch te benaderen. Ik ben immers geen kunstcriticus. Ik probeer dan veel meer in de huid van het onderwerp te kruipen om uit te vinden waarom iemand op een bepaalde manier tekent, schildert of schrijft. Als schrijvend journalist zou ik dat wellicht anders benaderen. Diep in mijn hart ben ik natuurlijk toch teleurgesteld dat ik zelf niet goed kan schrijven of schilderen. Maar dat kan ik dus niet. Soms vragen auteurs die ik voor de boekenbijlage portretteer wel eens hoe hun werk in de NRC gerecenseerd gaat worden. Van tevoren lees ik die recensies niet en kan dus met een gerust hart zeggen dat ik dat niet weet. Sommigen zeggen: ‘Dan lach ik maar niet op de foto.’ Dat vind ik toch wel moeilijk.
Huf, Austria, Van der Elsken
Ik ben een groot bewonderaar van Paul Huf. Dat was een bijzondere man; een vakman met een geheel eigen stijl en bijzondere kijk op mensen. Hij is niet altijd met zorg behandeld door de kunstcritici in Nederland en te vaak gezien als een soort glamourfotograaf. Maar Paul had allure, behandelde mensen met egards. Ook als hij mensen niet zo mocht, dan liet hij dat niet snel merken. Het was een man met standing die mensen graag op een voetstuk plaatste. Hij stond daar zelf ook op en daar houden Nederlanders niet zo van. Ik ben heel erg geïnspireerd door Maria Austria. Door haar manier van kijken naar een onderwerp, door haar zware manier van zwart-wit foto’s afdrukken en door haar manier van omgaan met het onderwerp. Ook een andere tijdgenoot van beiden, Ed van der Elsken, heeft me geraakt. We konden goed met elkaar overweg en misschien heb ik daardoor zijn manier van werken een beetje overgenomen. Ed hield niet met opzet zijn camera scheef, maar probeerde zo gewoon het gehele beeld in zijn frame te krijgen. ‘Als het niet past, moet je het passend maken en niet achteruit lopen,’ zei hij dan. Dat probeerde ik ook. In Nederland zegt men snel: ‘Ach, het is toch maar een fotootje.’ In Amerika en Engeland is dat helemaal niet zo. Ik vind het wel leuk dat sommige van mijn beelden door de tijd heen ineens tot kunst worden verheven. Wat ooit gewone krantenfoto’s waren, brachten dan bij een veiling van Sotheby’s ineens 4000 euro op. Mijn hoofd zit nog vol met plannen. Het vervelende is dat je er natuurlijk niet altijd aan toe komt, omdat het gezin en de krant je iedere dag bezighouden. Maar een van mijn wensen is om een mooi, groot fotoboek maken. In het ergste geval moeten ze dat na mijn dood maar doen.
Geen lijn, wel leuk
Mijn ouders hadden in de jaren vijftig en zestig geen cent te makken, maar kochten wel via een soort abonnement eens in de zoveel tijd een kunstwerk. Prent 190 heette dat en het waren kunstwerken die in een oplage van 190 werden gemaakt. Dat waren dan werken van Appel, Corneille en Lucebert die toen nog jonge, onbekende kunstenaars waren. Later kregen die werken waarde, maar toen was het gewoon een mooi ding; moderne kunst voor aan de muur te midden van de Pastoe-meubels in een strak ingericht huis waar alle oude meubels uitgegooid waren. Wat ik zelf aan kunst aan de muur heb hangen is leuk omdat er totaal geen lijn in zit. Ik koop gewoon iets als ik het leuk vind en ruil met bevriende kunstenaars. Kunstverzamelaar Piet Sanders, de vader van Martijn, de directeur van het Concertgebouw, zei me een keer: ‘Als je iets ziet wat je mooi vindt en het belletje in je hoofd begint te rinkelen, dan moet je het kopen.’ En zo is het. De enige lijn is mijn collectie zijn de schilderijen of tekeningen met naakten. Elke keer als ik in het buitenland ben, koop ik ergens een naakt op een markt of in een galerie. Zo heb ik schilderijen uit Vietnam, Roemenië, Suriname, Groningen, Amerika en een Matisse gesigneerd met ‘Ceci n’est pas un Matisse’. Dat is een collectie geworden die toevallig is ontstaan is.
[2004]
Foto: Yvette Zellerer
voor boek Passie voor Kunst
CV
Vincent Mentzel is op 28 september 1945 geboren te Hoogkarspel. Hij bezocht de Academie van Beeldende Kunsten te Rotterdam en was tussen 1967 en 1969 assistent van de theaterfotografe Maria Austria in Amsterdam. Sinds 1973 is hij als staffotograaf in dienst van NRC Handelsblad. Hij publiceert in (school)boeken, buitenlandse kranten en tijdschriften als Newsweek, Time Life, New York Times, Haagse Post en Holland Herald. Mentzel werkte mee aan televisieprogramma’s en aan jaarverslagen (o.m. ABN, Content, Robeco, De Goudse Verzekeringen, Wolters Kluwer, KLM), kalenders, reisgidsen, brochures, affiches en ansichtkaarten. Mentzel is sinds 1980 (dagelijks) bestuurslid van de Stichting World Press Photo en was tussen 1980 en 1985 bestuurslid van de Rotterdamse Kunststichting. Daarnaast heeft hij zitting in de ‘Advisory board Eugene Smith Foundation’ (New York), is sinds 1996 Bestuurslid van de Stichting Anna Cornelis en sinds 2000 bestuurslid van het Fotomuseum Amsterdam. Voor zijn werk is hij een aantal malen onderscheiden met de zilveren camera en bij World Press Photo. Mentzel heeft een aantal fotoboeken en tentoonstellingen op zijn naam staan.
Boek over wat mensen hebben met kunst
Voor het boek ‘Passie voor kunst’ en het AVRO-televisieprogramma ‘Liefhebbers’ interviewde Koos de Wilt prominente Nederlanders uit de wetenschap, politiek, het bedrijfsleven over de kunst.